Op deze pagina's is het archief van DW B terug te vinden. Voor de actuele website ga naar: http://www.dwb.be

‘Gelukkig is dit maar een gedicht’

Nee, maar het gebeurt

     Herman Jacobs: Aan het eind gebeurt er iets onbegrijpelijks: Billie wordt 
        doodgeschoten – en keert vervolgens naar huis terug.
        Jeanette Winterson:
Ze is dood, het is haar geest die het paadje naar 
        de boerderij weer oploopt. Ze kijkt van bovenaf neer op haar eigen lichaam,
        dat is volkomen duidelijk, en ze voelt spijt omdat ze er niet meer in terug
        kan keren. Ik vermoed dat de ziel, het bewustzijn echt zo vertrekt, op
        dat ogenblik van verbazing als het het lichaam verlaat. 
        Jacobs:
Dat lijkt me volkomen onmogelijk.
        Winterson:
Mij een zorg wat u denkt.
        
Knack, 5 maart 2008

Iets eerder in het interview met Jeanette Winterson over haar roman De stenen goden laat Herman Jacobs zich ontvallen: ‘In deel vier ten slotte vlucht Billie samen met Spike naar de dropoutsamenleving Wegstad, waar ze, in de ultieme confrontatie met de ordetroepen uit TechStad waar het boek op uitloopt, wordt doodgeschoten (maar toch vrolijk voortleeft, en weer thuiskomt op haar idyllische boerderijtje. Van je hela hola).’ Van je hela hola, de voeten diep in de aarde, en wat gewichten om de hals – om het vliegen te beletten – tamboert Jacobs, dat kan toch helemaal niet!
      
En daar zal het niet bij zijn gebleven. Wintersons roman behandelt ook fenomenen als een groeiend analfabetisme (elke letter verwijst naar een aantal specifieke woorden, denk- en doewerk wordt overgelaten aan robots), genetische fixatie (mensen kunnen de leeftijd die ze willen behouden laten vastleggen) en daarmee samenhangende seksuele randactiviteiten (wanneer iedereen jong kan blijven, wijzigt het schoonheidsideaal en ontstaat er een heuse obsessie rond misvormde lichamen, kinderlijven en wat dies meer zij). Wat al die profetieën voor naars bij de interviewer hebben teweeggebracht zal ongeweten blijven, maar Winterson heeft het na enige tijd op een lopen gezet.
      
De pointe! Waarom zou literatuur waar moeten zijn, terwijl onder onwaarheid juist een indirecte, grotere waarheid schuil kan gaan? Waarom moet de literatuur zich beperken tot het gekende, wanneer een gevoelige vinger ook de pols kan meten? Zijn, zoals Winterson in hetzelfde interview betoogt, verhalen altijd waar, en zijn het de feiten die misleiden? Waarom – eveneens Winterson – kijkt een generatiegenoot de wetenschap van een eeuw geleden aan met de nek, terwijl Cervantes nog steeds met wijd opengetrokken ogen gelezen wordt? Die laatste had het overigens over een grijsaard die tegen windmolens ten strijde trekt – in die tijd wellicht nog niet zo zichtbaar in het straatbeeld.

U leest, en zoekt daarbij verstrooiing. Te veel verstrooiing vindt u vervelend. Daar vallen uw oogleden van neer op zoek naar een zelf bij elkaar gesprokkeld verhaal. Wat zich op uw verduisterde netvlies afspeelt houdt u niet voor mogelijk. Iets soortgelijks misschien wel, of iets wat zich in aanloop naar de getoonde scènes zou kunnen hebben voorgedaan. U hecht waarde aan die toestand. U waardeert herkenbaarheid, maar bent even erkentelijk voor losse schroeven.

‘Tegenover de harde realiteit, een harde wereld kan ik geen zoetgevooisde poëzie zetten.’ De woorden zijn van Alfred Schaffer, na verschijnen van zijn bundel Schuim, in een interview met Fleur Speet (De Morgen, 13 september 2006). Als een pulserende vinger op een open wonde, zo schreef Schaffer zijn gedichten neer. Het leverde hem de gouden plak op in De Woordlijst, een rangorde van de door beroepslezers meest geprezen dichtbundels van het afgelopen jaar. En ook in 2008 was het wat betreft de nominaties voor literaire prijzen al maatschappijkritiek wat de klok sloeg. De wereld mankt, kortom, en de literatuur heeft daar opnieuw boodschap aan. Niet zo lang geleden waren de kunsten nog zonder meer ‘autonoom’: als kunst niet over kunst gaat, kan ze geen kunst zijn. De neiging naar wereld in de literatuur (én andere kunsten) lijkt intussen weer uit de verdomhoek te zijn gekropen en te zijn opgeklommen tot een evaluatief bepalend principe.
      
In zijn essay Het bloembed van de werkelijkheid (DRUKsel, 2003) overschouwt en duidt Jan Lauwereyns in dat verband zijn voorkeuren aangaande dichters en hun poëzie. De geprefereerde gedichten houden zich onledig met een complexe wereld, en een complexe verhouding tot die wereld vanuit een ethische inslag. Die literatuur komt niet voort uit een ‘gerechtvaardigde’ vorm van onverschilligheid jegens een ondefinieerbaar buiten, en is geen verbolgenheid an sich, vertolkt middels een megafoon – de artistieke waarde van kunst die niets anders doet dan onrecht en leed aanklagen en verketteren, blijft gelukkig nihil – maar treedt voor het voetlicht in een complexe vorm, als een creatief geschreeuwde opstand. Die complexiteit maakt het volgens Jan Lauwereyns mogelijk de lezer vast te grijpen, te onthutsen en verwarren, aan het denken te zetten. De werkelijkheid staren we niet aan met overbelaste, lede ogen, maar bemesten we tot er groeit wat uit zichzelf niet tot wassing komt. De werkelijkheid als bloembed, als te bevruchten akker, de literatuur als de oogst van dat geduldige hovenierschap. Wij tonen u de bloemen.

U bent niet van smetten vrij. Anders gezegd: als u ontwaakt, ruikt u de zwavel van uw adem, stapt u door de scherven van gisteravond om in de douche met een vochtinbrengende zeep de korsten van uw lichaam te wassen. Ook daarover wilt u liever niet lezen, dat doet pijn. Uw hand rekt naar het medicijnkastje met pijnstillers. Waarom? Vindt u dat zelf niet een beetje onvolwassen? Waar denkt u nu aan? En nu? 

Ja, maar …
Een themanummer over engagement in de literatuur dus. Hoog tijd, veel te laat. Wij bekennen: u had deze teksten in om het even welke aflevering van DW B kunnen lezen. Dat kunt u overigens nog steeds. Maar hier staan ze gebundeld onder die ene noemer, in naam en open en bloot. Dat is op zich al het old school lemma ‘engagement’ waard.
      
Van dat lemma getuigen de auteurs in deze aflevering niet alleen inhoudelijk. Er worden lichaamsvreemde structuren opgezet, ja zelfs opgelegd, er wordt op genres gemikt die in onbruik zijn geraakt, er worden getuigenissen afgelegd en vervloekte woorden in de mond genomen …
      
Saskia de Coster wordt gekoppeld aan Alfred Schaffer voor de constructie van een zesdelige cyclus. Die dijt onder omineus gesternte geleidelijk uit naar een onontwarbare mengvorm van proza en poëzie. Peter Holvoet-Hanssen breekt middels een voetnoot binnen in de ‘Golem’ die Han van der Vegt – of wij allen? – tot leven schrijft. Patrick Bassant en Bert de Muynck abstraheren uit twee verschillende werelden één figuur, Omisa, die zich als een kameleon door de dagen leert bewegen. Jan Lauwereyns, indirect instigator van het project, zoekt de complexiteit van de literatuur in een allegorische Japanse gemeenschap. Koen Peeters doet het verleden opbollen en maakt een sterfelijke God in de Kempen onsterfelijk. Erik Lindner laat eveneens geschiedenis opborrelen in zijn besef dat er steeds meer wereld in zijn gedichten doordringt. ‘I shot a man in Reno just to watch him die’, zingt Johnny Cash in ‘Folsom Prison Blues’. Het is een referentie die Lucas Hirsch verwerkt in zijn gedicht ‘Gedrag’. En Ivo Michiels ten slotte gooit het woord naakt op tafel.
      
De graffiti van Laser 3.14, gefotografeerd door Annemarijn Schaap, tonen een poëtisering van de slogans waarmee stadswallen en andere dragende muren eertijds werden bedekt. De tekeningen van Dan Perjovschi zijn evenzeer graffiti te noemen, maar verbinden een priemende bedenking aan een karikaturale figuur. Beide zijn tijdelijk, beide reflecteren over de huidige samenleving en vinden het nodig daarmee in de openbaarheid te treden. De een op schuttingen van bouwwerven, de ander in een museale context. De glimlach is nooit ver weg, maar bij het uitsterven van die luchtigheid weegt er een zekere ernst door die verraadt dat er met middelen en doelen wordt gewerkt.

De materie ‘engagement’ wordt aldus onder de loep genomen, gewikt en gewogen. Nu eens geven de auteurs blijk van een duidelijke stellingname, dan weer wordt gereflecteerd op de (on)mogelijkheid, de zin van engagement, en de plaats en de macht van de kunsten daarin. De tekening van Perjovschi, die het themagedeelte opent, krijgt van de kunstenaar de omschrijving ‘dangerous art’ toebedeeld en stelt in die zin de artistieke bekommernis om mens en wereld flink aan de kaak. Maar alleen die uiting is al voldoende om te beseffen dat er een tegenbeweging bestaat, die de onverschilligheid inruilt voor een creatief verwoorde opstand. Wat die literatuur in de wereld teweegbrengt, is een andere zaak.

U ziet dingen. Dingen die er niet zijn, dingen die zouden kunnen imploderen, mensen die zouden kunnen exploderen, explosieven die dingen of mensen zouden kunnen zijn. U ziet een wandelende bom, een tikkend ding in het hart van een stad en u vermoedt dat het tikken slechts het begin is. In den beginne was er geluid dat uitstierf. Een seconde van opluchting doet u opveren. Op datzelfde moment lost de werkelijkheid uw nekvel en u verdwijnt.


Kamiel Vanhole reageerde een goed jaar geleden enthousiast op ons verzoek om deel te nemen aan dit themanummer. Het was hem op het lijf geschreven. En net dat lijf wilde niet meer. Deze bloemen zijn voor hem.