Op deze pagina's is het archief van DW B terug te vinden. Voor de actuele website ga naar: http://www.dwb.be

Drie kortverhalen

Verschenen in: De ontwikkeling
Auteur: Els Moors

Robert Riels
Toen ik binnenkwam, schreef een man aan de balie mijn naam op een wat groezelig papiertje. Hij verfrommelde het toen ik hem erop wees dat hij mijn naam fout had gespeld. Ik heb mijn naam toen zelf opgeschreven.
       - Dat ben ik.
       Hij vroeg me plaats te nemen in wat niet meer was dan een ge??mproviseerde wachtruimte. Er stond een lelijke grijze tafel en ik ging op een van de bijbehorende blauwe stoelen zitten. Ondertussen kon ik zien hoe het briefje van bureau naar bureau en van hand tot hand ging. Er werd gefluisterd en er werden nieuwsgierige blikken op me geworpen. Toen werd het stil. Iedereen werkte voort alsof ik er niet was. Na een halfuur was het zover. Ik mocht plaatsnemen aan een van de bureaus tegenover een jonge vrouw.
       Ze keek me met grote ogen aan.
       - Mijn eerste boek werd gepubliceerd in 2006. Het tweede boek is op komst.
       - Wat voor werk zou je willen doen?
       - Ik doe alles.
       Na dat gesprek stond ik op straat.
       Dit was het moment waarop er beslissingen moesten worden genomen voor alle dagen die nog zouden komen. Ik wandelde over een brede boulevard. Het verkeer raasde in vier rijstroken voorbij. Ik had een euro en zeventig cent in mijn linkerbroekzak waarmee ik geen koffie zou kunnen bestellen, tenzij ik ergens in mijn tas nog vijftig cent vond. Koffie verkeerd is duurder dan gewone koffie. Toch was het koffie verkeerd of niets. Als ik de koffie had besteld, zou ik met mijn blik het hele caf?? te lijf gaan, al was het maar met mijn gedachten. Terwijl ik de krant doorbladerde, zou ik alle machtelozen en hulpbehoevenden, die de hele dag lang koffie en bier bestelden en me intussen vanachter hun boeken of kranten onbeschaamd zaten te beloeren, zonder woorden laten verstaan wat ik van hen dacht. Had de regering niet gezegd dat we moesten werken? Ik kon beter meteen naar huis gaan. Ik moest uitrusten.
       Thuisgekomen deed ik de gordijnen dicht en stak een sigaar op. Ik begon aan een brief.
       Dag vadertje, schreef ik. Mijn geld is op en ik moet werken maar ik heb nergens zin in. Liefs.
       Waarom ook, zou Robert Riels antwoorden. Doe je niet genoeg? Je wandelt door de straten en je noteert het dagelijkse bestaan. Ondertussen daal je af naar plekken waar niemand komt. Hij wist wel wat ik waard was! Het bestaan van een schrijver! Wakker worden, je een droom herinneren! Bijvoorbeeld: ik word wakker en herinner me dat ik droomde van een puppy die zijn huid kon afstropen als een slang. Laat niemand je vertellen dat je moet werken, dat zou hij schrijven. Hij zou met zijn vuist op tafel slaan.
       Meer dan een uur wachtte ik op het verlossende antwoord, maar het kwam niet. Ik trok een dikke trui aan omdat het koud geworden was en opnieuw ging ik de straat op. Ik wandelde naar de Grote Markt. Ik kwam voorbij bedelaars, vrouwen die al boodschappen hadden gedaan en vrouwen die nog boodschappen moesten doen. Arm of rijk, in dit land was er niemand die openlijk van de honger omkwam. We moesten te allen tijde in leven blijven. Maar hoe moest het verder wanneer mijn geld echt op was? Misschien was Robert Riels van streek omdat ik hem vadertje had genoemd. Of hij zat met Russische meisjes in zijn hoofd. Russische meisjes zijn arm maar mooi. Russische meisjes of niet, Robert Riels, ik hou zoveel van je dat het pijn doet. Dat ging die avond door me heen terwijl ik door de straten liep. Voor het eerst nam ik de details waar van een gezicht dat voorbijkwam. De hoge wenkbrauwen, de smalle neus, de puntige kin, de grijsblauwe ogen en het slordig opgestoken haar. De vrouw passeerde me en gleed verder de stad in. Wie was ze? Welke stilte maakte haar ???s ochtends wakker? Waar ging ze heen? Ik was in leven. Ik kon huilen om het lot van anderen.
       In een smalle straat stapte onverwachts een oude man met een grauw gezicht vanachter een rekje met paraplu???s. Een brede glimlach. Twee rechte rijen valse tanden.
       - Goedenavond.
       Ik mompelde iets en liep door. Aan de stoplichten draaide ik me om. Waarom? Ik weet het niet. Hetzelfde grijze gezicht dat me net nog goedenavond had gewenst, was me gevolgd. Voor ik me van hem af kon wenden, greep hij hardhandig mijn arm. Hij stond erop dat ik met hem meeging.
       Laten we samen wat drinken, zei hij. Jij beslist.
       We namen de weg die ik net nog had genomen, maar nu in omgekeerde richting. We passeerden bedelaars, vrouwen die boodschappen hadden gedaan, mannen die vierkante leren tassen van kantoor naar huis sleurden. De man zweeg. Bang dat, als hij iets verkeerds tegen me zei, ik me alsnog zou omdraaien en van hem weg zou wandelen.
       Robert Riels zat met Russische meisjes in zijn hoofd en ik zou omkomen van de honger. Nog altijd had hij me geen brief gestuurd. Ik zat weer thuis, ik wachtte, schoof het gordijn opzij en keek uit het raam. Plots dacht ik dat ik de man met het grijze gezicht die me eerder die avond was gevolgd, aan de overkant van de straat in een portiek zag staan. Zijn grijze gezicht was eigenlijk nauwelijks te zien, maar ik was er vrij zeker van dat ik zijn lange donkere jas herkende. De man en ik hadden bier en wijn gedronken. Hij drie glazen bier en ik drie glazen witte wijn en omdat ik de hele dag nauwelijks iets gegeten had, was ik snel dronken geworden. Hij had alles betaald. De wijn smaakte goed. Terwijl hij om zich heen keek, merkte hij bitter op dat het caf?? waar ik hem mee naartoe had genomen vol moordenaars en dieven zat. Wat een naargeestige plek, had hij gezegd.
       - Wat een lelijke gezichten.
       Ik had me geschaamd, maar ik had niets gezegd.
       - Ik zal je meenemen naar een prachtige plek. Wacht maar af.
       Het klonk triomfantelijk. Alsof hij de hele wereld in zijn zak had.
       Een andere keer, was mijn antwoord.
       Een oud kinderrijmpje schoot me door het hoofd. ???Wat je zegt, ben je zelf.??? Zo ziet een moordenaar eruit, dacht ik. Een grauw gezicht met twee keurige rijen valse tanden. Naar achteren gekamd sneeuwwit haar, zijn grauwe gezicht vol groeven. Hij was niet van hier, maar hij had geld genoeg, dat zag je aan zijn kleren. Later bij het afscheid had hij geprobeerd me te kussen. Ik had me vol afschuw van hem afgekeerd.
       Gespannen ging ik op de grond zitten en keek tussen de gordijnen door, door de manshoge ramen naar de man die onbeweeglijk in het portiek bleef staan. Minuten gingen voorbij. Toen hoorde ik hoe in het appartement boven me een raam geopend werd. Een vrouw gilde dat ze er genoeg van had. Ze huilde. Het ene na het andere voorwerp vloog door de lucht in de richting van de man die toch niet meer dan een jas en het vermoeden van een gezicht was geweest. Een ijzeren pot vol spaghettisaus viel met een harde smak op straat. Er volgde een dik boek. Daarna een glas en een half gevulde fles limonade, een kakibroek, een schoen. Eerst deinsde de man terug, dieper het portiek in. Toen stapte hij de straat op en vluchtte weg.
       Ik stond op, wandelde mijn kamer op en neer en besloot de telefoon te nemen. Met trillende handen draaide ik het nummer van de politie. Ik hoorde hoe mijn buurvrouw schreeuwend het ene na het andere voorwerp naar beneden bleef gooien.
       Ze is gek geworden, zei ik, toen ik een politieagent aan de lijn had.
       - Ze gooit alles wat ze heeft de lucht in.
       We komen eraan zei hij, over tien minuten zijn we daar.
       - Waar woon je?
       Ik gaf hem het adres maar zei dat ik niet wilde dat ze op mijn bel zouden duwen.
       - Ik wil niet dat de buurvrouw weet dat ik gebeld heb.
Ik kwam de huisbaas de volgende ochtend tegen toen ik een brood ging halen. Hij stond aarzelend naast de lege pot die net als alle andere dingen nog op straat lag. Ik zeg het niet graag, zei ik, maar het was de buurvrouw. Hij schudde ongelovig zijn hoofd. Drie jaar, zei hij, woont ze daar al. Hij wees naar boven.
       - Nog nooit heeft iemand last met haar gehad.
       Oh vadertje, schrijf me. Schrijf me dat je van me houdt. Schrijf me dat je me niet vergeten bent, ook niet als je een huis vol Russische meisjes hebt. Het ging die hele verdere ochtend door mijn hoofd als een gebed. Later die middag kreeg ik eindelijk post. Met bonzend hart klikte ik met de pijl op het bericht.
       Liefste, kan je geen trambestuurder worden? Ik hou van meisjes die een tram besturen. Kijk wel voor je de deuren dicht laat gooien of iedereen is uitgestapt. Noem me geen vadertje. Ik verlangde naar je, maar jij vond dat je beter een boek kon schrijven en je verdween. Schrijf me niet meer. Succes met de tram. Veel liefs. Robert Riels.


Lees meer in De ontwikkeling