Op deze pagina's is het archief van DW B terug te vinden. Voor de actuele website ga naar: http://www.dwb.be

Gedichten

Verschenen in: Een spier van goud
Auteur: Ali Wauters

Geen idee


Het is een vreemde taal die slaat en zalft,
       en zoveel meer met beelden.
Ik ben de stad in gelopen, op een dag als deze
denk ik van niets iets te weten
       en zoveel meer met beelden.
Er haast zich een vrouw het voetpad over,           
kauwgom kauwend, tuttefrutprulletjes vormend
in haar mond, van onder haar tong rukt er een leger
aan gummigodjes op
       en zoveel meer met beelden.
In haar hand, achter zich aan hotsend,
het anachronistisch getikte kind van tegenwoordig,
met wallen onder ogen verschoten van verlangen reeds
naar eerder
       en zoveel meer met beelden.
In dit caf?? (hier kan je dansen) een man, hij mompelt,
hij is spot op een discobal vanbinnen
daar schittert hij
schijt licht uit zijn meest obscene
gaatje, hij praat.
          
*
 
Is hij werkelijk en met vlees aanwezig,
of slechts afgezet met vet?
Hij rekt zich, legt zijn natgelikte vingertop op de horizonzijde van zijn glas,
veegt er lippen af. ???Zwijg.??? Zegt hij, en is alweer vergeten tegen wie hij het heeft.
Zweten, ja, zweten; het beetje ongemak waarmee je na ???dansen in een kroeg???
op een kruk weer gaat zitten.
Zie, wat er uit zijn broek komt omhooggekropen
een roze slip, afgezet met lovertjes.
Ja, ook mannen dragen kant
beantwoorden aan
een wrang maar doortastend
klaarkomen
in overbelichte en slechts
????n komma vijfentwintig vierkante meter brede
wc???s.
???Wek me???, zegt hij, ???met smet in mijn mond.???
Ik spuw, sper mak mijn vette bek, trek hem
volledig open, woorden waartoe ik niet behoor
hoereren met
een mij vreemde taal
slaan
barsten in beleg van enkeling
ik ben dit begeren niet
ook oordelen is me vreemd
ik filter geeneens
ik passeer idee??n
ik geef ze door
dor ligt mijn tong
in de mond van
hij, degene die
beweert
van niets
iets
te weten.



Kostuum


in mijn seculiere pak van vlees zenuwen en pezen
in mijn steeds weer dezelfde maat
in mijn kraag gevat, op een naamkaartje gestikt
ik
ben dit lichaam niet
degene die
spieren cre??erde
meet zich
       met in de ochtend
licht 
       met in de middag
licht
       met in de avond
dagen
gaan eraan voor de moeite
                  voor de vorm
                  voor de smaak ook waar is de liefde
                                                          waar is de waan
                                                          waar is verstarren
waaruit ontrollen zich seconden
waaruit ontrolt zich de tijd geijkt op een lintmeter
omheen mijn heupen geslagen
omheen mijn borst en benen
ik ben dit begeren niet
ik verstilde
           ooit




    / /
Spatie



Ik heb geen weet van je benen. De regelmaat en wee?? geur verstopt onder je rokken.
Over je hoofd en schouders heen geslagen, een roze sjaal. Je lach. Speels steek je af
tegen abstract strakke straten. Je gaat. Ik hoef je niet te vragen waarheen.
Ik heb geen weet van je handen je vingers je nagels waarmee je zachtjes raakt,
zovele zaken van een bestaan verzekert.
Ik heb geen weet van je mond je tong je tanden of daar waar je niet meer kiest, een gat.
In gaten openbaart er zich iets. Iets is een fee, die muntstukken onder je kussen tovert.
Of is ook dat maar een gedachte?
Ik heb geen weet van je tenen; de tippen waarop jij met je lichaam woorden wiegt in een mist die alleen jou lijkt te omgeven.    
Ik heb geen weet van de ribben in je borst, het vlees waaromheen je beeft als de nacht neigt naar vergeten, als de straten ??? helverlicht ??? je onverschillig de stad door kauwen; dan is er niets dat je vatten kan. En toch. In een uitstalraam weerkaatst, sla je de ochtend gade. De ochtend. Die overkomt je, telkens weer.
Ik heb geen weet van het vel, de huid waarop er tekens, diep in je, de leegte bezweren. ???Leegte???, dat is een veel te groot woord, een symbool, een beeld dat er geen meer is.
Ik heb geen weet van de stilte waarnaar jij verlangt. Al was het maar om de dag, die zich oorverdovend ontlast, te bedanken.
Ik heb geen weet van je heupen; de tochtig marmeren hal van aankomst en vertrek waarin er treinen ontsporen en metaal zich rond je ruggengraat plooit. Kaarsrecht, zo hoop jij voort te komen.
Ik heb geen weet van je blik, visbolle ogen, bellen die van binnenin je hoofd naar buiten spatten, uit je spieden spettert er pret. Jij kijkt en bent alweer vergeten.
Ik heb geen weet van het verdriet dat je gezicht bezit, de lach waartegen je niets vermag.
Ik heb geen weet van de stappen waarmee jij mindere meters meet, om de zoveel passen blijf jij staan, verbaasd een beetje: ???Ben ik hier eerder geweest????
Ik heb geen weet van je woonst. Het onderkomen dat jij niet was, of weigerde te zijn. Mijn verwijlen. Ik heb je briesend betast, met haat aangestoken en begerig platgebrand. Ik heb je geofferd op een kartonnen tafel. Ik laat je nooit meer gaan.