Op deze pagina's is het archief van DW B terug te vinden. Voor de actuele website ga naar: http://www.dwb.be

'Ik ben een Vlaming, zuchtte de man'

Verschenen in: Irony and Beyond


Ironie in de Vlaamse Beweging; een schets

 

 

H?? ja, de Vlaamse Beweging, lachen! Een paar uur gniffelen om de bijtende humor van Hendrik Conscience, genieten van de puntige maatschappelijke analyses van Cyriel Verschaeve, schuddebuiken om de zoveelste Filip Dewinter-woordspeling ten koste van volksvreemde elementen en een avond uit volle borst meezingen met de liedjes vol zelfrelativering op het Vlaams Nationaal Zangfeest.

       H?? ja, lachen, de Vlaamse Beweging!

        Nee, je kan moeilijk beweren dat de Vlaamse Beweging een bijzonder fijnzinnig voorkomen heeft. Nationalisme is nu eenmaal niet de piste waarop dubbelzinnigheid hoogtij kan vieren. Zeker niet nu bij de zelfverklaarde erfgenamen van het Vlaams-nationalisme de nadruk definitief is komen te liggen op het uitspelen van superioriteit tegenover nieuwkomers. Hoe kan je immers de wereld waarin je leeft relativeren als je vervolgens een ander de toegang tot die wereld wil ontzeggen? Kan niet. Gebeurt niet.

        Zelfs een deel van het voor deze traditionalisten zo belangrijke erfgoed moet er daarom aan geloven. Ooit een Vlaams Blokker lyrisch horen doen over Louis Paul Boon, Hugo Claus, of zelfs Paul van Ostaijen? Nee. En toch zijn zij alle drie volbloed Vlaamse schrijvers die een positie binnen de Vlaamse Beweging hebben ingenomen, maar voor Blok of Belang bestaan hun al te dubbelzinnige oeuvres niet. Een VB-voorstel om een prijs in te stellen ter aanmoediging van het gebruik van Nederlandstalige winkelopschriften in plaats van Engelstalige of Arabische uitingen, kreeg eind 2005 bijvoorbeeld niet de naam Paul van Ostaijen-prijs, maar Hendrik Conscience-prijs. [VB 2005] De Paul van Ostaijen-prijs? Dat kan immers niet veel goeds betekenen. Dat is een prijs die gedoemd is om gewonnen te worden door een homofiele ???randvlaming??? als Tom Lanoye. En toch, Van Ostaijen schreef een gedicht met de titel ???Gulden sporen negentienhonderd zestien??? (vertel het ze niet, ze zouden nog op idee??n komen).

        Nee, er valt niet veel te lachen in de Vlaamse Beweging. Althans, niet in die Vlaamse Beweging. Niet in de beweging die het begrip volk zo rigide mogelijk heeft gedefinieerd, niet in de beweging die Consciences versie van de Guldensporenslag als waar aanneemt en niet in de beweging die te vuur en te zwaard een mythisch Vlaanderen najaagt. Kortom, niet in de karikatuur die het Belang van de Beweging heeft kunnen maken.

 

???dezen zullen heden aan hun hoofd ondervinden, hoe het inderdaad honderd jaar geleden is, dat Conscience werd geboren?????? ??? Karel van de Woestijne

Maar kom, vroeger was niet alles beter en men keek ook niet noodzakelijk veel genuanceerder tegen de zaken aan. Het is wel opmerkelijk dat de toon van het debat ??? alhoewel niet minder virulent ??? in sommige periodes spiegelbeeldig was aan dat van tegenwoordig. Waar het debat nu wordt gefrustreerd door een discours van chronische misnoegdheid en negativisme, was het tot aan de Eerste Wereldoorlog juist het vertoog van onvermijdelijke regeneratie en ondubbelzinnig positivisme dat een nuchtere en probleemgerichte aanpak in de weg stond. Dat laatste lijkt een stuk aangenamer, maar het werkt even verlammend als de zoveelste mediacampagne van het VB.

        Daar kan Karel van de Woestijne, wufte dichter en superironicus bij roeping, over meepraten. Tijdens de herdenking van de honderdste geboortedag van Hendrik Conscience, op 11 augustus 1912, was hij het belangrijkste slachtoffer van de nauwelijks verhulde aanval die de volkse dichter Ren?? de Clercq in zijn feestrede lanceerde:

 

Dat een uitzonderlijke praalarbeider, sierlijke vorm geevend aan brooze stof, wonderwerk verrichte binnen de kleinwereld, die hem behaagt, we waarderen het, we zijn er blijde en dankbaar om.

Maar, dat een gansch geslacht schrijvers eenzaam lieve kronkelgangen ga, en schoonheid scheppe voor zich alleen, kan, noch het volk, noch ten slotte de kunst zelf, ten goede komen.

Laat door vonkelstippen lijnen zien!

Laat puiksteen steunen een sterken bouw!

Geeft ons iets, waar we iets aan hebben, opdat schijnweelde niet blinke voor armoe!

[De Clercq, 1913, p. 17]

 

Volgens De Clercq was er een hele generatie schrijvers, onder aanvoering van Karel van de Woestijne, op de dool en verzaakte zij aan haar plicht om een wegbereider te zijn voor het volk. Wegbereider, voorganger en leidsman, zo luidde de taakomschrijving van de dichter namelijk impliciet en in tijden van openlijke huldevieringen ook expliciet.

       Dat dit verschil tussen de twee dichters ??? die ooit nog klasgenoten waren geweest ??? bestond, was geen verrassing. Wat wel min of meer uit de lucht kwam vallen, was dat het nu ineens een probleem werd. De Clercq en Van de Woestijne waren tot kort daarvoor in staat geweest om ondanks de po??ticale onenigheid, respect op te brengen voor elkaars werk. Dat De Clercq nu juist op een hoogdag voor Vlaanderen de frontale aanval koos, was toch op zijn minst opmerkelijk. Bovendien wringt er iets in zijn rede. De luisteraar ??? of inmiddels: de lezer ??? kan niet precies bevroeden wat, maar hij voelt dat er tussen de regels het een en ander wordt rechtgezet. Hier en daar wordt er iets tegengesproken en wordt Conscience gezuiverd van een onbenoemde blaam.

       Maar wat had Van de Woestijne dan gedaan of geschreven, dat De Clercq zo van zijn stuk had gebracht? In de maanden dat er door Belgi?? een golf van Conscience-herdenkingen ging, raakte iedereen in de ban van de oude meester en ook NRC-correspondent in Brussel, Karel van de Woestijne, kon en wilde in die omstandigheden niet om de grootse herdenkingen heen. Hij publiceerde twee grote stukken over de Brusselse feesten die op 14 en 21 juli 1912 werden gehouden, maar hij deed dat natuurlijk op zijn eigen manier.

       Van de Woestijne was op zijn zachtst gezegd niet erg onder de indruk van de manier waarop de flaminganten de herdenking van de volksschrijver Conscience aangrepen om hun eisen (op dat moment voornamelijk de vernederlandsing van de Gentse Hogeschool) kracht bij te zetten. Als correspondent kweet hij zich van zijn taak om de feestelijkheden te verslaan, maar zijn spot lag wel erg dicht onder de oppervlakte toen hij de optocht beschreef van Vlaamse letterkundigen, die nota bene op de nationale feestdag door de hoofdstad trok. Welk symbolisch of politiek nut diende toch die optocht, hoor je Van de Woestijne bijna hardop vragen. Deze vraag stellen was op zich al bijna heiligschennis. De (massa)betoging was zo ongeveer het grootste wapen dat de Vlaamse Beweging bezat. Waar de Vlamingen in het parlement slechts millimeter voor millimeter progressie boekten, en meestal zelfs dat niet, was elke betoging het zichtbare bewijs van het feit dat er Vlaams ongenoegen leefde. Maar Karel van de Woestijne was ook van dat verschijnsel niet bijzonder onder de indruk. Hij beschrijft op zeer komische wijze de stoet van letterkundigen in geklede jas, ???doch zonder hoge hoed???, daar ???die waarlijk zouden hebben misstaan bij een feest hetwelk een waarlijk volksfeest moest zijn???, die achter de muziek aan en voor de muziek uit een lang parcours aflegde (???Wat woonde die Conscience ver!???) om bij het Wiertzmuseum even halt te houden voor een aantal toespraken en de onthulling van een plaquette, en vervolgens weer verder te marcheren. ???s Avonds volgde er nog een muziekprogramma, waarna de ironische reporter van dienst nog fijntjes opmerkte: ???zoo was het zoowaar half-elf geworden. Wij hadden zoowaar meer dan twaalf uren na mekaar ter eere van Conscience gefeest??? Sommigen moeten het zelfs veel langer hebben gedaan, naar me wordt medegedeeld: meer zelfs dan achttien uren, maar dan niet officieel??? en dezen zullen heden aan hun hoofd ondervinden, hoe het inderdaad honderd jaar geleden is, dat Conscience werd geboren?????? [Van de Woestijne 1989:412]

       Zoveel ironie kon het discours van de Vlaamse Beweging, dat gebaseerd was op onvermijdelijke en vrijwel onmiddellijke regeneratie, niet verdragen. De Conscience-feesten waren voor elke andere commentator een ???overwinning??? of een ???triomftocht??? geweest. Voor minder deed men het in die dagen niet. In dat soort kwalificaties lag niet alleen het verloop van de herdenking, maar ook de politieke uitwerking en dus de emancipatie van de Vlamingen als geheel vervat. Wie daar kritiek op durfde te hebben, was per definitie een afvallige of zelfs een ontaarde Vlaming. Dat in Van de Woestijnes ietwat bruusk geformuleerde kritiek ook een opbouwend element kon zitten, deed niet meer ter zake. De onvolkse dichter had zich (bij deze en andere gelegenheden) gediskwalificeerd als stem in het debat en hij leek zich daar zelfs bij neer te leggen:

 

En laat de opvatting der kunst, die de onze is, ons niet meer toe allicht deze dienstig te maken voor de Vlaamsche Beweging, wij weten dat onze arbeid op ander gebied de Vlaamsche Beweging eens tot die kunst opleidt, dank zij in de eerste plaats dat monumentale werk van Conscience, eerste tempel van de weidsche stad, dat het Vlaamsche volksbewustzijn aan het optrekken is, en waar dan ook wel plaats zal zijn voor??? ivoren torens.

[idem, p. 381]

 

Ooit zou Van de Woestijne wel begrepen worden, hoopte hij, en wellicht zou er dan ook ruimte zijn voor zijn ironische kijk op de wereld. Vooralsnog leek ironie echter geen strategie om de Vlaamse Beweging te veranderen. Zelfs de invloedrijke August Vermeylen had in zijn baanbrekende opstel ???Kritiek der Vlaamsche Beweging??? (1896) geen ironie gebruikt. In zijn felle tirade sprak hij bij momenten wel schamper en vol misprijzen over het vaandelzwaaiende goedendagflamingantisme of de Vlaamse partijpolitiek, maar nergens cre??erde hij een intellectuele save haven voor ingewijden. Nergens verschool Vermeylen zich met zijn handvol beoogde medestanders in het ironische souterrain om van daaruit de menselijke komedie gade te slaan. Daarvoor stond er simpelweg te veel op het spel. Het was niet Vermeylens inzet om een Vlaamse elite gevoelig te maken voor zijn hervormende idee??n, zijn doelpubliek was oneindig veel groter. Uiteindelijk was het de bedoeling om van elke Vlaming een zelfbewuste mens te maken. Intellectuele uitsluiting was daarom niet de aangewezen tactiek.

       Het was ondertussen wel dansen op de slappe koord, want de schrijver/intellectueel stond dan wel te midden van het volk, hij was tegelijkertijd een soort superburger. Hij was de uitverkorene, de ziener, die zijn gelijken naar de overwinning moest leiden. De aristocraat-van-de-geest-en-van-nog-een-beetje-meer, August Vermeylen, slaagde daar ternauwernood in; Karel van de Woestijne kon het volk niet behagen en aanvaardde zijn uit ironie en oververfijning opgetrokken toren.

 

???nutch, nutch, know what I mean? know what I mean? say no more, say no more...??? ??? Paul van Ostaijen

Tijdens de Eerste Wereldoorlog stonden vele nieuwe dichters op die van Karel van de Woestijne hadden gehoord. Sommigen onder hen hadden niet alleen van hem gehoord, maar hadden hem ook gelezen en nagenoeg allemaal stonden ze hevig onder zijn invloed. Toch vond de ivoren toren waartoe Van de Woestijne zich had laten veroordelen weinig navolging. De jonge dichter die vlak voor of tijdens de Grote Oorlog zijn debuut maakte, was een flamingant en in veel gevallen zelfs een activist, maar in alle gevallen een man die begaan was met het volk. Nog steeds was hij een beetje verheven boven datzelfde volk en nog steeds behoorde het tot zijn taak om op constructieve wijze dat volk te cultiveren. Veel tijd voor ironie bleef er op die manier niet over.

       Dat veranderde drastisch toen na de Grote Oorlog het besef doordrong dat de activistische strijd, zo niet nutteloos dan toch resultaatarm was geweest. Paul van Ostaijen en consorten moesten lijdzaam toezien hoe met aangrijpend gemak een falend systeem in ere werd hersteld. Van Ostaijen die in zijn zelfuitgezochte ballingsoord Berlijn veelvuldig met knipperende ogen en klapperende oren de actualiteit op zich in moest laten werken, verloor zijn humanitaire optimisme in recordtempo. De kleine sprankjes hoop die hij ten tijde van Bezette stad (1921) nog koesterde, kon hij alleen nog maar uiten met de nodige ironie:

 

maar moed houden

14 punten

14 knoppen

alle M??nner saufen alle M??nner saufen

 

              nur der kleine Wilson nicht

[Van Ostaijen, 1952, p. 144-145]

 

De veertien punten van de Amerikaanse president Wilson, die het uitgangspunt vormden van de vredesonderhandelingen in Versailles, gaven de burger moed, maar niet voor lang:

 

Wilson panopticumheld

ideologie van vegetariese restaurants

de mens is goed enz. enz.

je weet wel

[idem, p. 146]

 

Je weet wel. Die laatste drie woorden zijn intrigerend, want ja, we weten het inderdaad wel. Wilsons politiek is een halfslachtige pseudo-idealistische filosofie van een held op sokken die meent dat de mens goed is en dat alles wel goed komt als iedereen de neuzen in dezelfde richting steekt. We weten het wel. Maar het lijkt ook alsof Van Ostaijen hier de aandacht nog even wil vestigen op het feit dat hij dus iets anders vindt en dat de lezer toch vooral de onderliggende boodschap niet over het hoofd mag zien. Een beetje zoals het mannetje in de bekende Monty Python-sketch dat al zijn dubbelzinnige opmerkingen kracht probeert bij te zetten door eraan toe te voegen: ???nutch, nutch, know what I mean? know what I mean? say no more, say no more...???

       Je weet wel, die drie woorden duiden doorgaans op gedeelde kennis, maar geven tegelijkertijd de onzekerheid daarover weer. Je weet wel, toch? Misschien was die twijfel ook wel terecht, want meer nog dan in de ontwikkeling van de offici??le politiek was Van Ostaijen zijn vertrouwen kwijt geraakt in de gewone man. Hoe kon men na een demonstratie van onkundig staatsmanschap toch lijdzaam toezien hoe Europa zich volgens aloud recept herverdeelde? Was Rusland geen inspiratie en waren Liebknecht en Luxemburg geen waarschuwingen voor repressief bestuur? Van Ostaijen begon zich werkelijk af te vragen of men het nog wel wist. Al te vaak bleek het tegendeel. In zijn thuisland werd zelfs het patriottisme opgediept. Alsof de Eerste Wereldoorlog niet had laten zien dat onderdrukking een kwaad was dat overwonnen moest worden. De Vlaamse massa maakte deze sprong echter niet. De herwonnen vrijheid werd in het Frans gevierd en Van Ostaijen kon niet anders dan zijn wrange enthousiasme daarover uitspreken:

 

Vive la nation

                                          de ekstase mijnheren

                                                                                                  vergeet niet de ekstase

kadavers rotten riolen             

 

              Tous les soirs grande manifestation patriotique

[idem, p. 152]

 

Het grote geloof in de goede afloop was verdwenen, de lust om mensen tot actie te bewegen eveneens en dus kon het grote gelijk worden ingeruild voor de particuliere waarheid. Er was weer ruimte voor bijtend commentaar, wrange humor en dodelijke ironie.

       En viel er ondertussen eindelijk eens wat te lachen in de Vlaamse Beweging? Ja, maar alleen voor degenen met een sterke maag of aanleg voor cynisme. Voor mensen ook, die wilden accepteren dat hun ironische bijdragen alleen effect hadden in de marge van de Vlaamse Beweging. De enkele expressionist/activist die dat niet kon of wilde, bleef als een struikelende Don Quijote (Geert Pijnenburg) of een denderende volksmenner (Wies Moens), zonder spoor van ironie, strijden voor Vlaamse rechtvaardigheid.

 

???Wilt u mij de kreeft overreiken? Ja, n??g een cognac, alstublieft??? ??? Gaston Burssens

Bij de gedesillusioneerden ontstond een veel ingewikkelder vorm van verzet. Van Ostaijen voelde plots iets voor korte verhalen waarin hij zo ???heerlik kon zwansen??? en Gaston Burssens??? ja wat deed Gaston Burssens eigenlijk? Burssens zette soms wel heel ingewikkelde constructies op. Bekijk bijvoorbeeld het begin van zijn zogenaamde ???Inleiding??? bij Posthume verzen of le silence tel qu???on le parle uit 1961:

 

Een Frans spreekwoord zegt: il faut battre sa femme pendant qu???elle est chaude. Vrij vertaald zou dat luiden: men moet het leven smeden terwijl het heet is, leven zijnde gelijk aan vrouw. Ik heb naar mijn beste vermogen geprobeerd dit spreekwoord in de praktijk om te zetten. Maar ja!

Toen Jezus nog op aarde vertoefde, ontmoette hij een man die op de hoek van een straat stond te huilen. En Jezus vroeg: waarom huil je, man? En de man zei: mijn vrouw is gestorven en heeft mij achtergelaten met zeven kinderen; wat moet ik beginnen? En Jezus zei: ga naar huis, man, je vrouw is weer levend. En verder wandelende ontmoette Jezus een vrouw die op de hoek van een straat stond te huilen. Waarom huil je, vrouw? vroeg Jezus. Mijn man is van een ladder gevallen en op slag dood. Hoe kan ik nu mijn kroost nog eten geven? Vrouw, ga naar huis, zei Jezus, je man is weer levend. En verder wandelende ontmoette Jezus op de hoek van een straat een baard waar een man aan zat die stond te huilen. Waarom huil je? vroeg Jezus. Ik ben een Vlaming, zuchtte de man. En toen begon Jezus mee te huilen en snikte: man, daar is geen kruid tegen gewassen.

[Burssens, 2005, p. 599]

 

Op het eerste gezicht lijkt dit een simpel verhaaltje met een (niet al te) grappige clou. Maar bij Burssens is doorgaans niets wat het lijkt. In de eerste alinea gebeurt al veel meer dan dat deze simpele zinnen suggereren. Met een typisch burssensiaanse omweg vervormt hij het spreekwoord ???men moet het ijzer smeden als het heet is??? tot een seksistische variant die hij vervolgens vertaalt in iets dat mede door de anekdote die erop volgt een idealistische of activistische lading krijgt. Het vrij neutrale ???je moet iets van je leven maken zolang het kan???, kan veel politieker worden gelezen door het eraan vastgeknoopte vervolg, en is te duiden als: ???Je moet je leven/de wereld trachten te veranderen als de gelegenheid zich voordoet.??? Dit idealisme wordt tegelijkertijd gesuggereerd en tenietgedaan doordat Burssens stelt dat het leven en de vrouw gelijk zijn aan elkaar. Anders gezegd: idealisme en rokkenjagen zijn elkaars pendanten. En dat er nooit iets van terecht is gekomen (Waarvan? Want waar hebben we het ondertussen nog over?), kan niet aan Burssens liggen, hij heeft er immers alles aan gedaan om het spreekwoord in praktijk te brengen.

       Het is bijzonder knap hoe Burssens hier in enkele zinnen zijn idealisme en zijn seksuele escapades gelijkstelt en dus belachelijk maakt, maar tegelijk de lijdzame houding van de Vlaming onderstreept. Bovendien benadrukt hij, wederom niet zonder een geweldige dosis ironie, het hopeloze van de situatie van de Vlaming. Zijn lot is iets waar echt niets tegen helpt, zelfs niet de miraculeuze tussenkomst van de voorzienigheid waarin hij zo diep gelooft. Als we terloops opmerken dat hiermee ook het clich??matige klerikalisme van de doorgaans katholieke flamingant het moet ontgelden, moeten we toch ook constateren dat nadat zij minstens drie keer onderuit is gehaald, de noodzaak van een vorm van emanciperende politiek weer vooropstaat. ???Il faut battre sa femme pendant qu???elle est chaude???, maar wat als er geen redden meer aan is? Dan blijft de noodzaak bestaan en heeft de dichter ??? op zijn eigen perverse manier ??? gedaan wat hij kon.

       Uit het vervolg blijkt echter dat het werk van de dichter (die zoals we weten een verheven taak had) even nutteloos is als het slaan van hete vrouwen. ???Jezus besefte heel goed dat Vlaamse dichters hopeloos gedoemd zijn enkele jaren na hun dood amen en uit te zijn.??? Hijzelf (Burssens dus) had er weliswaar voor gezorgd dat het streven van Van Ostaijen onder de aandacht was gebleven. Maar wie kwam er na hem? Niemand. Het was zelfs niet ondenkbaar dat de literatuur volledig zou verdwijnen: ???De gesproken taal zal dan alleen nog maar dienen om zich verstaanbaar te maken. Wilt u mij de kreeft overreiken? Ja, n??g een cognac, alstublieft. Wat zegt u? Een dubbele? Voil??, monsieur!??? [idem:600]

       Er is hier weer veel meer dat je eerst zou denken. Elke zin heeft een dubbele bodem en ook het feit dat dit relaas over de noodzaak om in te grijpen in het leven (of in de vrouw) even later abrupt wordt onderbroken door een telefoontje, waarna de rest van de inleiding handelt over degene die belt (een hoertje), is niet betekenisloos. Want waar gaat het in het leven nu helemaal om? Om idealisme? Nutteloos. Om flamingantisme? Hopeloos. Om literatuur? Toekomstloos.

Wat moeten we dan met deze tekst? Alleen Burssens kan het weten, maar je zou hem kunnen lezen als maatschappijkritiek. Je zou kunnen besluiten dat Burssens het verfoeide idealisme een even aantal keren heeft omgedraaid en dat het weer idealisme is geworden, maar dan wel idealisme van het averechtse soort. Dit is Burssens, de eenling, die vecht tegen de ongevoelige burgerlijke mensheid. Dit is ironie tot de vierde macht en dit is ook flamingantisme, maar van een andere soort.

       Dus ja, er valt wel wat te lachen in de Vlaamse Beweging, maar in de marge, in de teksten die niet zijn geschreven om het volk te bewegen, of wellicht toch wel.

 

 

Bibliografie
 

Gaston Burssens, Alles is mogelijk in een gedicht. Verzamelde verzen 1914-1965 [M. de Ridder, ed.]. Meulenhoff | Manteau, Antwerpen/Amsterdam, 2005.

Ren?? de Clercq, ???Redevoering???. In: Maurits Sabbe, et. al., Hendrik Conscience: studi??n en kritieken ter gelegenheid van den Conscience-dag van 11 augustus 1912 te Antwerpen. Jan Bouchery, Antwerpen, 1913.

Paul van Ostaijen, Verzameld Werk, II. Po??zie [G. Borgers, ed.]. De Sikkel/Daamen/Van Oorschot, s.l., 1952.

Karel van de Woestijne, Verzameld journalistiek werk, V. NRC dec. 1911 - jan. 1913 [A. Deprez, ed.]. Cultureel documentatiecentrum, Gent, 1989.

http://www.vlaamsbelangantwerpen.be/page.php?linkID=243