Op deze pagina's is het archief van DW B terug te vinden. Voor de actuele website ga naar: http://www.dwb.be

De eerste hond in de ruimte

Verschenen in: Irony and Beyond


De eerste hond in de ruimte

 

Het duurt een jaar om een dag te maken. Ik bedoel: kijk om je heen. Hoe lang denk je dat het duurt voordat dat allemaal gemaakt is? Of denk je dat het er zomaar gekomen is? Dat er geen arbeidsuren in zitten? Dat een dag niet gezaagd, getimmerd, gepolijst, geschuurd, niet laag voor laag gelakt is voor hij weg mag?

       Een ambachtelijk stuk werk is het, zo???n dag. Maar als het goed is zie je dat er ook aan af. Zoals ik al zei, kijk om je heen! Neem alleen al de eerste tien minuten. Neem alleen de rode tonen van die tien minuten, neem alleen het rood aan de horizon zelfs. Denk daar maar eens over na. Denk eens aan die ene keer dat je aan het eind van de nacht nog wakker was, aan de rand van de stad, aan het rood dat je zag aan de horizon de eerste tien minuten van de dag.

        Denk daar maar eens over na. Hoeveel werk dat zou zijn.

        En bedenk dan, dat die tien minuten een etmaal lang over de aarde schuiven. Op welk moment van de dag dan ook, ergens op de wereld is er iemand die dat ziet. Die ene onvergetelijke kleur rood, op die ene onvergetelijke ochtend, toen... Nou ja, vul verder zelf maar in.

        Als je daar een tijdje over nagedacht hebt, denk er dan eens aan dat er nu pas tien minuten af zijn van onze dag. En dat we pas een kleur getekend hebben.

        Kan je je er al iets bij voorstellen? Ik kan ook niet die hele dag uit elkaar gaan peuteren natuurlijk, dat zou me net iets te veel tijd kosten.

        Een jaar, om precies te zijn.

       Denk er nou eens goed over na. Waarom denk je dat het zo lang heeft geduurd voor de aarde bestond? Terwijl er al miljarden jaren een heelal was. De melkweg bestond al tijden, de zon was er al, maar geen aarde te bekennen.

       Waarom niet denk je? Hm? Waarom zou er pas na miljarden jaren leven zijn gekomen? Waarom pas miljoenen jaren later mensen? Waarom denk je dat die mensen er nog eens miljoenen jaren over hebben gedaan om de dagen van elkaar te leren onderscheiden?

       Juist. Inderdaad.

       Aanlooptijd. Bufferzone. Reservedagen.

       De eerste dag zat al miljarden jaren in het vriesvak voor het zover was.

       Daarom was hij ook zo de moeite waard.

       Het was perfect.

       Alsof er nooit iets anders geweest was.

       Zelfs hier lag het werk een dag stil op de eerste dag.

 

Ik ben geboren vlak na mijn broer. Ik kwam zo snel na hem dat ik zijn harige poot vast had toen ik uit mijn moeder geperst werd.

       De vroedvrouw was nog nooit zo opgelucht als toen ze mijn hand om de achterpoot van mijn broer geklemd zag. Opgelucht dat ze ook nog een normaal kind uit mijn moeder mocht halen.

       Mijn broer was een wolvenjong. Ik geloof niet dat we een vader hadden. Welke vader krijgt nou een tweeling die half mens half wolf is?

       De vroedvrouw zei niets tegen mijn moeder. Ze wist dat vrouwen de vreemdste wezens als kind accepteren, zolang ze maar door hun geboortekanaal geperst zijn. Daarbij was mijn broer een wolk van een welp. Hij was veel mooier dan ik. Ik was kaal en paars en mijn hoofd had nauwelijks de juiste vorm. Bovendien kon ik aanvankelijk werkelijk niets anders dan schreeuwen, eten en slapen.

       Als ik er goed over nadenk verbaast het me niets dat mijn moeder mijn broer als haar zoon accepteerde. Het verbaast me eerder dat ze mij erbij gehouden heeft.

       Denk er maar eens over na. Ik kon na een jaar nog niets vergeleken met mijn broer. Toen ik net tanden kreeg at mijn broer al rauw vlees. Ik liep nog niet eens, en mijn broer ving al konijnen in de velden aan de rand van het dorp. Rond de tijd dat ik mijn eerste zinnen begon te zeggen jaagde mijn broer de buurvrouwen van het erf. Ik moedigde hem aan met mijn spasmodische gebaren, met mijn onhandige zinnen en met mijn slechte imitatie van zijn gegrom. Toen ze weg waren likten we elkaars gezichten af.

       Ik leerde veel van mijn broer, vooral hoe ik voor mezelf op moest komen. Andere kinderen mochten me niet. Ik was te wild voor ze. Toen ik pas op school zat heb ik een jongetje zijn halve oor afgebeten, zoals ik mijn broer had zien doen bij een brutale zwerfhond.

       Uiteindelijk is hij daarom verjaagd uit het dorp. Dat mijn geschifte moeder een wolf in huis had, daar konden ze mee leven. Dat het valse beest goedwillende echtgenotes en moeders aanviel, en hun huisdieren daarbij, dat was al erger. Maar dat ik mij ook al zo dierlijk begon te gedragen, dat kon werkelijk niet. Een kind zo te verpesten was immoreel en onnatuurlijk.

       De wolf moest verdwijnen.

       Het kind moest bij de moeder weg. Ze deden het voor de buurt.

       Een ding waar mijn broer een vreselijke angst voor had, was vuur. Hoe koud het ook was, als het haardvuur aan was lag mijn broer buiten. Pas als mijn moeder het vuur doofde durfde hij op de opgewarmde vloer te gaan liggen.

       Dat moeten ze geweten hebben.

       Met fakkels hebben ze hem verjaagd.

       Ik ben uit de armen van mijn moeder gerukt. Het huis is in brand gestoken. Mijn moeder is niet naar buiten gekomen. Ook niet toen het vuur plotseling het dak uit spoot en zijn vonkende zaad over de velden en de huizen van de buren liet gaan.

       Helaas kwamen er geen kinderen van.

       Toen het vuur gedoofd was kon ik mijn broer horen janken in het bos.

       Ik klauwde en beet in de arm die me vast hield, maar hij liet niet los. Ze namen me mee en sloten me op.

       Ik had alleen de kleren die ik aan had. Nog dagen lang stonken ze naar de rook van het vuur van mijn huis en mijn moeder. Nog dagen lang hoestte ik zwarte smurrie op. In die smurrie zat mijn moeder.

       Ik mocht pas weer naar buiten toen de demonendrijvers kwamen. Die kwamen altijd als er iets ergs gebeurd was. Om de demonen die het gedaan hadden te verdrijven.

       Het was een troep kwijlende gekken onder aanvoering van een enorm wijf met rode ogen en een kapotte grijns. Ze hadden vreemde manieren van verdrijven: ze pisten waar vuur geweest was, maar als er een varken ziek was dan gebruikten ze juist vuur om de duivels uit het dier te branden. Soms dansten ze alleen de hele nacht, bezopen van de wijn van de dorpsbewoners, en soms wezen ze een dier of een kind aan waar de duivel in huisde. De mensen in het dorp, blij dat ze van de vloek verlost waren, gaven hun geit of hun dochter dankbaar mee.

       Nadat de dikke vrouw over mijn moeder had gezeken, wees ze mij aan als de schuldige. Een vette kip was ook besmet.

       Ze namen me mee naar hun kerk, een van de weinige stenen gebouwen in de streek. Het was twee dagen lopen, tussen de vervuilde maniakken. Ik had een touw om mijn nek, dat vastzat aan de hand van een magere oude man. Elk uur ongeveer haalde hij een klein plastic potje uit zijn zak waar een wit poeder in zat. Hij likte aan zijn wijsvinger, doopte zijn vinger in het poeder en stak die in zijn mond.

       Als ik naar hem keek sloeg hij me, achteloos, met de rug van zijn hand.

       We kwamen ???s nachts aan. Ik werd meteen in een soort schuurtje gesmeten. Ik voelde dat er meer lichamen waren. Of het dieren waren of kinderen kon ik niet zeggen.

       De volgende ochtend werd ik meegenomen door de dikke vrouw. Van de anderen in het schuurtje zag ik alleen de ogen oplichten ergens in een donker hoekje. Dat ze bang waren was duidelijker dan wat voor wezens het waren.

       In de kerk legde de vrouw me uit waar de demonen zaten in mijn lichaam. Ze ging me helpen om ze eruit te krijgen.

       Ik was een ziek jongetje.

       Ik verdiende het om te knielen met mijn broek omlaag.

       Het was nodig dat het dikke wijf op haar vingers spuugde, me bij mijn haren pakte, in mijn nek beet en twee vingers van achteren bij me naar binnen ramde. Tussen haar tanden hijgde ze iets dat ik niet verstond.

 

In een lichte, ruime kamer zit een man van middelbare leeftijd achter zijn dagboek. De man heeft geen tv, geen computer, geen boeken en geen cd???s. In de kamer staan alleen nuttige spullen: een tafel om aan te eten, een stoel om op te zitten, een bureau. Daarom is de kamer ook zo ruim: niet groot, maar leeg. Er staat zelfs geen plant in de vensterbank.

   Zou de man vergeten om de plant water te geven als hij er een had? Eerder het tegenovergestelde: hij zou vergeten dat hij de plant eerder al water gaf, en het telkens opnieuw doen.

    De plant zou verzuipen.

    De man zit achter zijn bureau boven zijn dagboek. Het is leeg. De man is bezig zich te ori??nteren. Hij schat in waar hij is: in een vreselijk anonieme, maar zeker niet onvriendelijke ruimte. Een hotel? Het uitzicht is lieflijk en vredig. Blijkbaar wilde hij iets in zijn dagboek schrijven. Maar wat?

    Dan realiseert de man zich dat hij zich geen enkele bewuste gedachte kan herinneren voordat hij om zich heen keek om te bepalen waar hij was. Een rilling trekt over zijn ruggengraat. Hij schrijft in het dagboek:

 

    Vandaag: 1e BEWUSTZIJN... Voor HET EERST bewust.

 

Wij kunnen het ook niet helpen dat we niet alleen de mooie dingen mogen maken. Echt waar, ik zou graag een dag maken die alleen maar uit rode zonsopgang bestond.

       Of half om half: half rode zonsopgang, half rode zonsondergang.

       Geen nacht. Anders is er weinig aan. Als je de nacht maar lang genoeg maakt, en de dag korter dan een half uurtje, dan hou je vanzelf alleen zon op, zon onder over.

       En overal geluk en nergens ellende. Een keertje maar. Niet gelogen, ik zou het zo doen, al was het maar voor een keer.

       Is tegen de regels. Sorry, helaas onmogelijk. We kunnen u met deze vraag niet verder helpen. Probeert u het later nog eens.

       We hebben het al zo druk.

 

Het waren kinderen, geen dieren. Ik werd terug de schuur in gesmeten. Ik had de afgelopen dagen zo veel meegemaakt wat ik niet mee wilde maken, zo veel gezien wat ik niet wilde zien, zo veel gevoeld wat ik niet wilde voelen. Wilde alleen maar weg zijn.

       Hoewel ik niets gegeten had, moest ik kotsen alsof al mijn organen door mijn mond naar buiten probeerden te kruipen. De kinderen die geen dieren waren probeerden me te helpen, te troosten, schoon te maken.

       Ik kakte in mijn broek. Kon het niet helpen. Alles brandde van binnen. Een meisje kuste mijn haren, een jongen trok voorzichtig mijn broek uit. Hij veegde me af met stro en droge bladeren. Later trokken ze me mijn broek weer aan, nat nog, maar schoon.

       Ik ben nog wakker, ik slaap al, ik sliep al, ik slaap nog, ik ben nog wakker.

       Als ik wakker word, ben ik helemaal leeg in mijn hoofd. Alsof ik nooit eerder wakker ben geweest. Langzaam komt alles weer terug. Alleen mijn naam is weg.

       Ik ben alle namen vergeten die ??? alle namen die ik ooit wel kende.

       Geduldig legt het meisje dat mijn haren kuste alles uit. Dat we demonenkinderen zijn. Dat onze ouders blij zijn dat we hier zijn en hopen dat we genezen terugkomen.

       Ze vraagt waar mijn demonen zitten.

       Daarachter, wijs ik. Tenminste, dat denk ik.

       Zij denkt het ook. Ze legt mijn hand tussen haar benen. De mijne zitten daar. De Vette M???ria zoekt daar altijd het eerst. Haar man zoekt ze ook wel eens op je rug, dan probeert hij ze met zijn riem eruit te slaan. Maar meestal zitten ze bij hem ook ergens tussen je benen of tussen je billen.

       Ze houdt haar handen een eind uit elkaar. En hij heeft zo???n grote!

       Ik snap het niet. Zo???n grote wat?

       Ze schudt haar hoofd in ongeloof en besluit me niet verder in te lichten. In plaats daarvan zegt ze: Kamala. Weer iets wat ik niet begrijp.

       Mijn n????m! En jij?

       Ik weet het echt niet meer, maar dat schijnt ze niet erg te vinden.

       Dan noemen we je... La??ka.

       La??ka? La??ka?

       Zo heeft mijn moeder me echt niet genoemd hoor.

       Je moeder had je gewoon La??ka moeten noemen. Dan was er niets aan de hand geweest. Ze houdt haar hoofd scheef als ze me aankijkt. La??ka was de eerste hond in de ruimte, zegt ze.

       Ik begrijp echt helemaal niets van haar en ik voel me nog steeds ellendig.

 

Uiteindelijk heb ik een jaar bij de Vette M???ria en haar demonendrijvers gewoond. Alles went. Er gingen steeds meer vingers naar binnen. Er werd op andere plaatsen gezocht. Ik weet nu wat er zo groot was.

       Alles went op den duur. Een enkele rode zonsopgang bood wat troost.

       Soms sliep ik hand in hand met Kamala. Niemand sliep ooit op zijn rug. Kinderen sleten snel. Niemand hield het meer dan twee, hooguit drie jaar vol werd gezegd. Niemand werd ouder dan elf, twaalf hooguit. Er kwamen nieuwe kinderen bij. Niemand ging ooit terug naar huis.

       Er waren nachten dat ik wolven hoorde huilen. Droomde ik? Kamala luisterde mee. Droomde zij ook? Ik vertelde haar van mijn broer.

       De grijns van de Vette M???ria werd steeds schever. De heer was nooit tevreden met de moeite die we deden om het hem naar de zin te maken.

       Integendeel. Hij stopte ons tjokvol demonen en duivels, omdat we niet genoeg voor hem deden. Toch was hij goed voor ons.

       Ik droomde vaker van mijn broer. Vaak was het gespuis waar de Vette M???ria zich mee omringde de dag na zo???n droom nerveus en schichtig. M???ria zelf niet. Zij schold misschien wat harder op ze.

       Mijn adem kreeg een ondertoon, een ruis. Er zat een lage, valse grom in die de idioten van M???ria nog angstiger maakte. Kamala bleef dicht bij me, verder ging iedereen mij uit de weg. Ik snapte pas wat er aan de hand was toen M???ria???s man van me schrok omdat hij me niet had zien naderen.

       Er waren wolven. Iedereen wist het. Ze kwamen voor mij. De vraag was alleen, wanneer.

       Soms is het veiliger om vrienden met het gevaar te zijn. Dat had Kamala goed begrepen, want toen mijn broer me kwam halen was zij de enige die mee mocht.

       Deze keer kon het vuur hem ook niet tegenhouden. Hij had een hele roedel mee. Mijn broer had een eigen roedel.

       Met zijn drie??n keken we vanaf de rand van het bos naar de chaos bij de kerk. Het gespuis rende als idioten rond. Kinderen probeerden te ontsnappen. De man van M???ria probeerde met twee fakkels de wolven te verjagen, de Vette M???ria zelf schoot met een jachtgeweer in de lucht.

       Daar tussendoor duiken overal wolven op. Even, dan verdwijnen ze weer in het donker. Ze zijn er telkens net lang genoeg om paniek rond te strooien. De Vette M???ria begint op de kinderen te schieten.

       Mijn broer roept zijn wolven bij zich. We gaan het bos in.

 

In een lichte, ruime kamer zit een man van middelbare leeftijd achter zijn dagboek. In de kamer staan alleen maar nuttige spullen: geen tv, geen computer, geen boeken en geen cd???s. Wel een tafel om aan te eten, een stoel om op te zitten, een bureau om aan te schrijven. De kamer is niet groot, maar leeg. Daarom is hij ook zo ruim. Er staat niet eens een plant in de vensterbank.

    Als de man een plant had, zou hij niet vergeten om hem water te geven. Integendeel, hij zou steeds vergeten dat hij hem al eerder water had gegeven en het elke keer opnieuw doen.

    De plant zou zeker dood gaan.

    De man zit achter zijn bureau boven zijn dagboek. De man bepaalt waar hij is: in een vreselijk anonieme, maar zeker niet onvriendelijke ruimte. Een hotel? Het uitzicht is lieflijk en vredig. Blijkbaar wilde hij iets in zijn dagboek schrijven. Maar wat? Iemand anders heeft al in zijn dagboek geschreven:

 

    Vandaag: 1e BEWUSTZIJN... Voor HET EERST bewust.

 

Dat kan niet kloppen. Wie zou zoiets in zijn dagboek schrijven? Hij streept de passage door.

   Dan realiseert de man zich dat hij zich niets kan herinneren voordat hij om zich heen keek om te bepalen waar hij was. Een rilling trekt over zijn ruggengraat. Hij schrijft in het dagboek, onder de doorgestreepte passage:

 

    Vandaag: 1e BEWUSTZIJN... Voor HET EERST bewust.

 

    NU: voor de ALLEReerste keer BEWUST aanwezig! Eindelijk WAKKER.

 

Weet je nog wat ik zei over de bufferzone? De aanlooptijd? Dat leek je een goed idee, nietwaar? Eerst sparen, dan uitgeven, klinkt slim genoeg. Klinkt als een plan. Maar oh, wat een bende gaat het worden.

       Het probleem is dat we niet genoeg gespaard hebben. De berekeningen klopten niet. Zie je, zolang we nog geen dagen gebruikt hadden, wisten we niet hoe lang het duurde om er een te maken. Want hoe tel je tijd zonder dagen?

       Pas toen de eerste dag verbruikt was bleek hoe snel ze er doorheen gingen. Het duurde een jaar voor we er weer een af hadden. Een jaar! Onze dagen gingen 365 keer sneller op dan we ze konden leveren. Schaarste ligt al eeuwen op de loer.

       We hebben geen rekening gehouden met eventuele calamiteiten. Wat doen we als we door onze dagen heen zijn? We kunnen moeilijk de hele boel een jaar stilleggen voor we weer een nieuwe dag hebben.

       Er zijn voorstellen om dagen dubbel te gaan gebruiken. Er zijn voorstellen om de dagen langer te maken.

       Ik zeg, dan zijn de dagen geen dagen meer. En als een dag geen dag meer is, dan is het einde zoek. Daar kunnen we echt niet aan beginnen.

       Oh, en dan zijn er de voorstellen om de dagen sneller te laten gaan. Om de details minder aandacht te geven. Om hier en daar een beeldje te herhalen, om her en der een kleine vertraging in te bouwen.

       Hadden we dat niet eerder moeten doen? Hadden we daar niet allang mee bezig moeten zijn? Is het daar niet een beetje laat voor?

       Ik zal eerlijk zijn: als we niet binnen een paar jaar op een dag per dag zitten, heeft het geen enkele zin meer. Dan zijn we ingelopen door onze eigen dagen en is er niets meer aan te doen.

       Bovendien moeten we ook aan de kwaliteit denken. Hebben we niet al jarenlang de standaard gezet voor dagen? Is men geen uitstekende dagen gewend? Heb jij ooit te klagen gehad over onze dagen? Zijn onze dagen niet de beste dagen die je kent?

       Ik geef toe, er zit wel eens een middelmatige dag bij. Een grijze muis, een muurbloempje van een dag. Maar zeg nou zelf, dat zijn toch in elk geval degelijke dagen? Wanneer is er voor het laatst een dagstoring opgetreden. Niet in jullie generatie!

       Wat ik wil zeggen is dat ik weiger aan onze kwaliteit te tornen. Pertinent, zelfs nu. Vooral nu zou ik haast zeggen.

 

In het bos konden we vrij leven. Een wolvin zoogde ons tot we wat sterker waren. Daarna mochten we zelfs mee op jacht. Ons territorium was enorm. Het was zo groot dat ik in twee jaar niet een keer het gevoel heb gehad de grens ervan bereikt te hebben.

       Alleen van het dorp van de demonendrijvers wist ik zeker dat het niet in ons jachtgebied lag.

       Soms was het koud ???s nachts. Dan lagen we allemaal bij elkaar onder een overhangende rots om alle warmte in de groep te houden. Je ademde in je eigen oksel of over de rug van een ander.

       Als we dan wakker werden was iedereen oprecht blij nog te leven. Mijn broer likte me over mijn gezicht. Kamala en ik zaten op onze knie??n en krabden hem in zijn nek.

       Er waren dagen dat we alleen maar liepen. We stopten niet om te drinken en niet om te rusten. Honger was wat ons dreef om niet te stoppen met rennen. Soms renden we zo hard dat ik het bloed uit mijn longen in mijn mond proefde.

       Alles rook naar ijzer. In de verte ging de zon onder. En zag ik daar nou het silhouet van iets eetbaars? Een dier op een heuvel? Het was alweer weg.

       Het zou kunnen dat we twee jaar met mijn broer rondgezworven hebben. Het zou ook een dag kunnen zijn geweest, een enkele dag. Dat elke dag die voorbijging gewoon een variatie was op die ene standaarddag. Soms scheen de zon zo hard dat onze tongen op onze voeten hingen, en soms vroren onze tenen vast aan de grond. Soms hadden we honger en soms hadden we eten. Er waren plaatsen met dichte begroeiing en plaatsen waar de bomen ver uit elkaar stonden, en soms liep je uren op zacht gras, terwijl je eerder het vel van je voeten geschraapt had op scherpe stenen.

       Maar we waren altijd in beweging. Elke dag was een tocht, en daarom waren ze allemaal hetzelfde. Als je wakker was wist je niet waar je was, als je begon te lopen wist je niet waar je heen ging en als je ging slapen wist je niet waar je terechtgekomen was.

       De reis zorgde voor water, voor weer en voor eten. Als we geluk hadden.

       Weer begon ik mijn vorige leven te vergeten. Niet dat ik niets meer wist, maar ik kon me niet meer voorstellen dat het mijn eigen herinneringen waren.

       De dagen werden kouder, de dagen werden warmer.

       Mijn broer werd oud. Een van zijn zoons viel me aan. Een van zijn dochters weigerde haar eten met Kamala te delen. Hij kon het niet helpen. Hij kon niet meer voor ons zorgen.

       Het laatste dat hij voor me heeft gedaan is ons naar de rand van de stad brengen.

 

In een ruime, lichte kamer zit een man achter zijn bureau gebogen over zijn dagboek. Hij schrijft en haalt door.

 

    Vandaag: 1e BEWUSTZIJN... Voor HET EERST bewust.

 

    NU: voor de ALLEReerste keer BEWUST aanwezig! Eindelijk WAKKER.

 

    Vandaag, 15:27: 15:33: 15:37: 15:41: 15:50:16:00 16:030811151923: ONTWAAKT! Uit de Dood? Eindelijk Bewust WAKKER.

 

Er schijnt een man te zijn die zijn hele leven met een dag zou kunnen doen. Sterker nog, hij heeft slechts een paar minuten nodig. Die paar minuten kunnen eindeloos herhaald worden. Deze man is onze droom, deze man moet door ons gevonden worden.

       Hij schijnt op een plaats te wonen die overal zou kunnen zijn. Hij schijnt een kamer te hebben die zich in werkelijk niets van andere kamers onderscheidt.

       Hij weet niet wie hij is, hij weet niet hoe hij heet.

       Het enige waar we op aan kunnen om te weten dat hij het is, is zijn dagboek. Dat moet vol staan met telkens dezelfde zin, elke keer doorgehaald en opnieuw geschreven.

             

    Oh, wat een mooie dag om wakker te zijn.

 

    Oh, wat een mooie dag om wakker te zijn.

 

    Oh, wat een mooie dag om wakker te zijn.

 

    Oh, wat een mooie dag om wakker te zijn.

 

    Oh, wat een mooie dag om wakker te zijn.

 

Je denkt dat wij de enigen zijn met zo???n verhaal. Je denkt dat dit maar een, hooguit twee keer in de geschiedenis van de mensheid voor kan komen. Vergeet het maar. Er zijn tientallen kinderen geweest als Kamala en ik.

       Wij weten het, want wij kenden ze bijna allemaal.

       Wij kenden de jongen die overal littekens heeft en niet kon praten omdat hij altijd alleen in het bos rondgezworven had. Wij kennen het dorp waar hij aan de bosrand voor het eerst aan de mensen verscheen.

       Alleen Kamala en ik weten hoe het zit met het meisje dat opgevoed werd door de zwerfhonden in haar buurt, waarom ze nog steeds op haar handen en knie??n ging zitten en blafte en beet als ze bang was.

       We kenden alle kinderen die ooit met de wolven hebben geleefd. We kenden de gazellejongen, het berenkind en het meisje dat leefde van wat de apen uit de bomen lieten vallen.

       De meesten waren idioten, en als ze niet geschift waren, dan waren ze wel vals. Als ze iemands huisdier waren geweest hadden ze allang een spuitje gehad.

       We kenden ze omdat ze uiteindelijk allemaal in de goot terechtkwamen. En de goot is in de stad.

       Ze herkenden ons, we behoorden tot dezelfde soort. Een vuilnisbakkenras ergens tussen dier en mens. Wezens met eelt op hun knie??n omdat ze jarenlang niet wisten dat ze rechtop moesten lopen. Dieven en schooiers die nauwelijks kunnen praten maar die alles duidelijk kunnen maken wat je van ze moet weten door hun lip op te trekken en hun tanden te laten zien.

       Geel en scherp zijn ze, en het lijkt wel of de hoektanden groter zijn dan bij normale mensen.

       In de metro vonden we een hondenjongen. Hij was de eerste, we waren pas een paar dagen in de stad. De jongen lag onder een bankje op het perron te slapen. We vonden het niet erg dat hij zijn neus tussen onze benen stak.

       We namen hem mee de trein in. Toen we boven de grond kwamen schrok hij van het zonlicht. Hij kroop onder de bank en jankte.

       Buiten stond op de gevel van een gebouw geschreven: Nur die Liebe z??hlt. Ik had het al vaker gezien, ook op andere gebouwen.

       Na een paar dagen waren we het hondenjongetje weer kwijt. Hij had met ons in een leegstaand gebouw geslapen, we hadden hem wat bijgevoerd en toen hij zich wat beter voelde is hij weer gegaan.

       Hij had geen naam. Bijna niemand had een naam.

       Een jongen had een briefje bij zich.

 

       Dit kind is gedoopt. Het heet Patrick. U zult hem zelf een achternaam moeten geven.

       Ik hoop dat u goed voor hem zult zorgen.

 

Het enige dat we konden doen is ze een beetje oplappen, ze een beetje eten geven en een dak boven hun hoofd. Aan een bed hadden ze niets, ze wisten niet eens wat het was.

       Hadden we ze aan hun lot over moeten laten?

       Ze werden sterker, brutaler. Ze stalen meer eten, ze beten meer van zich af. In de nok van het nieuwe centraal station hing een jongetje van tien als een aap te zwaaien, de gazellejongen rende met een auto mee op de ringweg.

       Een oude man kreeg hondsdolheid van het jongetje uit de metro.

       Tot het genoeg was natuurlijk.

       Tot we op een nacht een voor een afgeschoten werden.

       Behalve ik, ik was gewaarschuwd. Ik was gewaarschuwd door de knal vlak naast me, ik was gewaarschuwd door het schot waarmee Kamala???s ingewanden uit haar buik over de vloer uitgesmeerd werden.

       Het was net op tijd. Er was een open raam. Ik heb ervoor moeten vechten om er te komen, ik heb gebeten om te doden.

       Als ik niet gewaarschuwd was geweest had ik het niet overleefd.

       Voor ik de stad verliet stal ik een bus spraypaint. Ik heb mijn teken achtergelaten.

 

       Nur die Liebe z??hlt.

 

Laatst gebeurde er iets vreemds. Voor ons niet zo lang geleden bedoel ik. Een maand hebben we gemaakt sindsdien, misschien iets meer. Het was een beeld dat we niet zelf gemaakt hadden. Een vreemd beeld.

       In een kastje zien we een hondje. Het hondje is op vele kastjes tegelijk te zien. Overal hetzelfde: het zit ingesnoerd, we zien het kopje van heel dichtbij. Er is angst in de ogen als het toestel waar het hondje in zit zeer hevig begint te schudden. Na enkele minuten laat het hondje zijn kop hangen. We weten dat het dood is.

       Dan verschijnen er letters in het beeld: La??ka, de eerste hond in de ruimte. Dat we ook het eerste sterfgeval in de ruimte hebben gezien is blijkbaar niet de moeite van het vermelden waard.

       Nog een teken dat we de grip aan het verliezen zijn? Als we de man nu maar konden vinden. De man die maar een dag nodig heeft.

 

Ik ben lang alleen geweest. Ik heb veel gelopen, ik was een roedel wolven in mijn eentje. De mensen gingen me angstvallig uit de weg, waar ik ook kwam.

       Tot ik de man vond. Hij zit in zijn eentje in een akelig lege en kale kamer. Hij zit achter zijn bureau. Voor zich heeft hij een dagboek liggen.

       Als de man om zich heen kijkt heeft hij een vreemde blik in zijn ogen. Hij kijkt of er meer vragen te stellen zijn dan hij kan formuleren. Dan valt hem iets in. Hij schrijft.

 

Ik ben lang DOOD geweest, maar NU is er een kind in de kamer. Nu ben ik voor de allereerste keer BEWUST. Bewust van het KIND. Ik was lang dood, tot ik bewust was. BEWUST van het kind in de kamer, nu ben ik bewust. Ik weet NU dat ik lang dood was. Tot het kind in de kamer kwam was ik onbewust dood. Nu ben ik voor het EERST bewust, ik ben bewust van het kind in de kamer. IK BEN BEWUST. En niet meer DOOD. Het kind is er.

 

Als de pagina vol is scheur ik hem uit het dagboek. Om de man te helpen. Ik haal alles voor hem door, terwijl hij een nieuwe pagina volschrijft. Ik weet dat we lang door kunnen gaan zo.

       Ik denk dat we nog lang zo door zullen gaan.