Op deze pagina's is het archief van DW B terug te vinden. Voor de actuele website ga naar: http://www.dwb.be

Bedenktijd

Auteur: Sybren Polet

 


Bedenktijd

Gehuld in luchtige, veldunne stola???s wandelen we in de Tuin, een als door onze weergoden geklimatiseerde; de milde temperaturen begunstigen niet alleen de weelderige groei van bloemen en planten, maar ook het denken onzer ogen en handen en niet minder de onderlinge verhoudingen in de kolonie, met als ultieme toegift de filosofie, zoals de meester dit denken heeft genoemd. Filosofische sympathie.
       Op weg naar het eenvoudige altaar waarop wij onze gaven aan de denkbare goden deponeren luisteren wij aandachtig naar de geluiden van de vogels ??? hun toonhoogte, de intervallen en eventuele wiskundige figuren ??? en prijzen ons gelukkig dat wij in deze Tuin mogen leven en nog voldoende te eten krijgen ook, zij het geen tuinbonen, die zoveel winderigheid ontwikkelen: gebod van de Meester; weliswaar eten we meest peulvruchten, vruchten, noten en groenmoes, maar daaraan kan men goeddeels wennen ??? onze noviet Lokion denkt echter dat hij vlees zal blijven missen ??? en bovendien is de Meester niet te streng in de leer en gunt hij ons zo nu en dan wat gevogelte of een klein knaagdier.
 
       Onze offers nemen wij evenmin te ernstig. Vaak eten we de offergaven zelf op ??? voor de inwendige god ??? en soms leggen wij op het primitieve stenen altaar een dode muis, vogel of kakkerlak neer of ook wel een anorganisch voorwerp; zo relativeren we onze eigen religie. Lokion zag het aanvankelijk in opperste verbazing aan, was bevreemd om het godenoffer te eten uit angst voor wraak, maar nu schranst hij, de eeuwig hongerige, alles waar hij zijn hand op kan leggen.
 
       Comero is een meester in de kokerij en verstaat de kunst kunstvlees te maken van gemalen peulenpuree en noten en dit zo smakelijk ??? in de vorm van vlees, vis of orgaanvlees ??? dat het niet of nauwelijks van echt is te onderscheiden. Eigenlijk is dit, op een beker zuiver bronwater na, het uitnemendste wat men een god kan offeren of eventueel een naakte godin. Goden en halfgoden moet men zeker niet te ernstig nemen, helden evenmin. Het postume huwen van goden, dus eigenlijk herhuwen, is onze sekte niet vreemd, noch het huwen van mangoden en -helden met elkaar. De oude relaties van de goden zijn aan erosie onderhevig en toe aan herziening.
 
       Verder, leg ik Lokion ambulant uit, gebeurt hier bijna niets en dat is ook de bedoeling van de Meester, bijna niets: de sereniteit die aan het intreden van het niets voorafgaat stemt gelukkig. Gelukkig? Ik voel me bijna gelukkig dat ik ook d??e staat nog nooit bereikt heb. Wat dit aangaat ben ik een van de apocriefen: soms voelen die zich als een paard in een veld vol paardenbonen die ze niet mogen eten.
 
       Worden de rust en de stilte ons soms niet te veel? (wil Lokion weten.) Ja, soms. Dan houden we ons min of meer stiekem op in de periferie, waar stadsgeluiden uit Croton tot de Tuin doordringen: geratel van wagenwielen, fluitgeluid, een hoge wanhoopskreet, een schalmei of trom, oefencommando???s. Maar spoedig is het onze fijnbesnaarde, aan zachtere trillingen gewende oren genoeg en keren we ons van de ruigere, agressieve geluiden af.
       Maar apocrief of niet, wat bij ons allen als het hoogste goed beschouwd wordt, en ik hoor het me uitleggen, is leven in de geest, met als het meest intrigerende en alleruitputtendste facet ervan: de Getallen. Mensen zweten geschiedenis uit, maar getallen zijn de essentie van alles wat is en blijft. ???Alle dingen zijn getallen???, heeft de Meester ons geleerd. Toen ik hier voor ???t eerst kwam ervoer ik dit inzicht als schokkend en tegelijk als schokkend bevrijdend en onthullend. Is alles berekenbaar en in getallen uitdrukbaar? De Meester denkt van wel. Armen, benen, neus van de mens, zijn romp, overal heersen maat en getal, je zag het voor je. Maar nog schokkender was het inzicht dat toeval, absolute willekeurigheid niet bestaat, en dit ervoer ik allesbehalve als bevrijdend. Lang genoeg de dobbelstenen werpen levert een goede voorspelling op, een betrouwbare getalswaarde; zo kun je de toekomst te weten komen en er desgewenst mee rekening houden. Sic! Toeval bestaat niet, al staat de uitkomst meestal alleen achteraf vast. Onze Meester voorziet echter veel. En wij? Wij hebben het zo ver gedreven dat we fanatiek op zoek zijn naar irrationele getallen, wilde, op hol geslagen, ja zelfs onberekenbare, onraadbare getallen.
       Het getal dat mij het meest fascineert is de O, een ongetal, het ongetal. Een god die geen god is. Een getal zonder waarde waar je ontzettend veel mee kunt doen. De nul voor of na een ander mensgetal. Aanbidding van de nul ??? O grote Absolute Nul! waarin we allen opgaan. Eenmaal uitgevonden kunnen we nooit meer zonder je!
       Ik heb jaren geleden al het bovenstaande genoteerd, en ik laat het Lokion nu lezen; voel me, wat ook Socrates verweten is, een bederver van de jeugd. Dan kruip ik uitgeput terug in mijn schulp, veeg mijn geheugen schoon: identificeer mij met de absolute nul en rust uit van de getallen, ik, vierkante nul.

                                                                    *

De boot vaart als een droomschip de fjord binnen, over de koelblauwe watertong die zachtjes lipt en lispelt tegen de boeg en de scheepswanden met de vier lagen ronde wijdopen ooggaten erin, gericht op de begroeide bergwanden. De meeste passagiers staan op de zonnedekken, speurend naar eventuele berggeiten of naar een spuitende walvis buitengaats. Het is noordelijk zonnig, warm en fris tegelijk.
       Het is of we voor de zoveelste keer getrouwd zijn. We voelen ons hilarisch gestemd, doorschoten met mistige flitsen van onbestemd heimwee, zoals je iets verliezen kunt wat je nog moet hebben gehad.
       Ruim een uur later blikken we neer op de fjord met het schip aan de kade, gezeten achter het panoramische raam van de toeristenbus die de berghelling oprijdt, op weg naar de gletsjer.
       Het begint voelbaar koeler te worden, door het glas heen: de berghelling ligt in de schaduw. We voelen ons enigszins bedrukt alsof de kou een klein beetje bezit van ons heeft genomen.
       De gletsjer. Een koelblauwe glinsterende ijsmassa. We laten de medereizigers achter ons en schuifelen voetstaps tussen de ijsrotsen door, een pad zoekend dat er niet is.
       De kou neemt nu werkelijk bezit van ons en we beginnen ons af te vragen wat we hier eigenlijk doen. Het is hier doordringend, verraderlijk mooi. Er staan enkele ijsbomen met ijstakken en ijsnaalden en zelfs lijken er distels te groeien met prikkelige kobaltblauwe ijsbloemen. We houden elkanders behandschoende hand vast, alsof dat de natuur betrouwbaarder maakt. Worden ??l stiller, spreken weinig: de woorden verlaten traag en moeizaam onze kouder wordende lippen. Het wachten is nog op de eerste bevroren ijsbeer.
       Een brede gleuf die ietwat op een pad lijkt. Bijna gedachteloos lopen wij erover omhoog, rugrillend nu en stijf alsof we halfbevroren zijn, twee slaapwandelaars met koude, licht melkachtige oogballen.
       Ik ben bang, zeg ik. Ik ook, zegt Mirjam.
Voor ons ontstaat een grot. Er liggen wat ijstakjes en ijsvarens op de grond.
Woordeloos vlijen we ons erop neer: kruipend dicht tegen elkaar aan.
Diep in de grot rommelt een voorwereldlijk onweer.
       Een mensenleeftijd later, in de lente, zullen we wakker worden, de nieuwe homo habilis, samen met onze in de slaap verwekte nakomelingen.

 

*

 

Ik voel mij al fictiever worden. Dit sluit goed aan bij de ontwikkeling van de mens, levend in een wereld waarvan steeds vaker wordt gezegd dat deze een al fictioneler, al virtueler karakter krijgt. Er wordt reeds gesproken van ???de esthetisering van het wereldbeeld???. Fictie, fictiviteit als voorbeeld voor de werkelijkheid. De toekomst is aan de virtuele mens. Virtueel waart gij en tot virtualiteit zult gij wederkeren. Dat wil zeggen, de mens, het verschijnsel mens, als de realisatie van een van de oorspronkelijke mogelijkheden, op weg naar en weer opgaand in de ultieme virtualiteit.
       Maar misschien is de toekomstmens bovenal een hypothetische, een van wie het karakter bij benadering niet valt te voorzien, een die ??? als hij overleeft ??? misschien geen mens meer genoemd kan (wil) worden: een wezen met slechts een vaag bewustzijn van voorgeschiedenis, dus van ons en onze geschiedenis.
       Als ik dit overdenk voel ik mij n??g fictiever worden, ik op weg naar pure virtualiteit en naamloosheid.

 

*

 

Homofestijn. Defil?? in de grachten. De stad opgewonden als een oude koekoeksklok, ook de toeschouwers langs de grachten. Het lijkt wel een modern volksfeest op een zeventiende-eeuwse prent. De opgetuigde boten en bootjes tuffen langzaam voorbij in een eindeloos gerekt lint. Iedere boot zijn eigen, altijd luide muziek.
       Een reusachtig gekleurd paasei met een luikje erin waaruit een lachend harlekijnhoofd steekt met een vuurrode tong; op het dek dansen andere versierde paljassen.
       Op een volgende boot een tiental Hollandse feestmatrozen, eveneens dansend en zingend, beentjes vooruit en omhoog als balletjongens.
       Veel bloot. Glitterbepoederde borsten, echte of grote kunstborsten, venusheuveltjes van wortelloof. Besnorde jubel-Mexicanen met daverende strooien hoeden, mariachi???s; echte negers in een historisch slaventafereel; een Nederlandse blanke bosneger met een biezen rastarokje dat hij op de muziek opwipt; eronder een forse kunstpenis in de kleuren roodwitblauw.
       Gejuich van de toeschouwers op de wal. Feeststad.
       Gearmde homo???s. De camera zoomt in op een masochistisch jongenspaar, de geboeide slaaf met een voorhoofdspenis en kettingen over zijn hele lijf draagt een strop om zijn nek, losjes vastgehouden door zijn vriend die achter hem loopt, beiden met een doodernstig gezicht. De mensen reageren alsof het normaal is. En plotseling is het ook normaal.
       Denkt: hoe zouden Plato en Cervantes, die beiden slaaf zijn geweest, het ondergaan hebben, de grote filosoof, de grote schrijver: welk een ervaring: een die je waarschijnlijk nooit meer loslaat. Blijf je je leven lang een beetje slaaf?
       Plato ??? vrijgekocht door een vriend ??? waarschijnlijk niet, niets in zijn werk dat erop wijst, bij Cervantes evenmin. Wie kans had vrijgekocht te worden leidde waarschijnlijk het leven van een luxeslaaf, wat niet zoveel verschilt van de staat waarin de meeste mensen leven.
       Dan een boot met in het wit gestoken tai-chibeoefenaars, wier trage bewegingen iets erotisch krijgen, zoals alle spelen hier. Een op koningin Beatrix lijkende nepkoningin die op een kakstoel zit, om haar heen een karikaturale gemaskerde hofhouding. Levend bevroren mannekinopoppen die bekende Nederlanders voorstellen.
       Moe gekeken en moe gelachen ziet hij zich een zijgracht op gaan en verder het centrum in wandelen, en zie, de stad verandert op slag. De zeventiende-eeuwse grachtenpanden ogen zeer verzorgd als in een openluchtmuseum, en het is hem of hij tegelijk vooruit en teruggeplaatst wordt in de tijd, en zo voelt hij zich ook. Het is hier minder druk. Rustige museumbezoekers die het hectische van het homodefil?? schuwen. Geen gemotoriseerd verkeer, dringt nu tot hem door. Stil. De kleurige geluidloze explosies van de bloemen en planten in de geveltuintjes. Het luchtspiegelachtige glas. Kunsthonden die zo nu en dan een goed ge??miteerde blaf afgeven, een die half in hun keel blijft steken. Een mekkerende mechanische geit in een voortuintje. Verder enkele exotische simulaties en pseudomutanten en zelfs een tot kunstleven gewekte dodo, die alle vervreemdende klanken uitstoten. En kijk, zowaar ook een enkele springlevende echte hond, stinkend van realiteit.
       En even is het, of hij, juist teruggekeerd van een verre interstellaire reis in een licht verschoven tijd, even is het of ook hij een kunsthuid heeft.
       De haven, met galjoenen, hulken, karvelen, fregatten dobberend op het zilverige, geschubde water. De roodwitblauwe en enkele andere, wereldvreemde, vlaggen, de masten, de kleine bootjes die als spoelen tussen de schepen heen en weer schieten, de hemel als bijgekleurd. Hij ademt de licht geparfumeerde lucht in, ontspannen.
       Op het kleine havenplein een lichaamskunstenares met ontbloot bovenlichaam. Ze werkt, heel geconcentreerd, met haar borsten, laat ze een draaiende beweging maken, de ene met de klok mee, de andere ertegenin. Om haar heen dansen in witte tule gehulde geesten als mistflarden. Beschaafd applaus. Dan presteert ze het om vlak onder de andere twee een derde borst te stulpen, die deint op haar diep geconcentreerde borstademhaling. Applaus!
       Het bevalt hem allemaal wel; hij geeft zich eraan over als aan een dynamiek buiten hem en tegelijk in hem, de dynamiek van de mens die ergens heen op weg is, het dondert niet waarheen. Er wroet iets heel onverantwoordelijks in hem.
       Verder dwalend en zich hier al meer thuisvoelend, is het of hij als pas gematerialiseerde langzaam zweveriger aan het worden is, terwijl hij de mensen om hem heen als al luchtiger ervaart, ten dele als halfstoffelijk, op weg zich te concretiseren of juist doende zich op te lossen. En zo voelt hij zich ook.