Op deze pagina's is het archief van DW B terug te vinden. Voor de actuele website ga naar: http://www.dwb.be

Eline Vere – Nagelaten aanvulling, in een koffer te Den Haag gevonden en bezorgd door drs. Patrick Bassant, Couperus-deskundige

Auteur: Patrick Bassant

 

 

Eline Vere – Nagelaten aanvulling, in een koffer te Den Haag gevonden en bezorgd door drs. Patrick Bassant, Couperus-deskundige

 

 

Hoofdstuk XXXVI, III

 

Otto toonde zich opgelucht dat zijn geknakte ziel door Maries balseming en lafenis weêr heelde. Dit medelijden, dat voortkwam uit ware liefde – zoo wist hij nu! – deed de diepe kerf in zijn hart weldra toegaan. Nog wel gevoelde hij, diep in zijn binnenste, onder het littekenweefsel, de wonde kloppen en soms was er ook een steek in zijn hart, alsof het verdriet tonen wilde, nooit te zullen genezen… Doch zijn engagée, de eenvoudige en immer opgeruimde Marie, wist telkenmale de somberte uit zijn hoofd te jagen als wuifde ze spinrag voor zich weg. Frequenter dan voorheen kwam hij naar Den Haag, alwaar hij met Marie samen apparities maakte en visites deed. Al wie hem daar ontmoette, viel de verandering in zijn character op: zijn eertijds grauwe en vroegoude gelaat hervond de kleur en trekken die bij zijn leeftijd pasten, hij causeerde op vriendelijke en attente wijze en het was zelfs, of zijn eeuwige kalmte een vleug dartelheid verkregen had. Ook Marie droeg haar prille geluk uit, maar daar zij heur verdriet altijd voor anderen verborgen gehouden had, sprong het minder in het oog. Nochtans was de vreugd dier twee jongelingen iedereen een aangename verandering.

       Het is, sprak een jolige Etienne eens, in hun afwezigheid, met fonkeltjes van baldadigheid in zijn ogen, alsof Otto die gefardeerde feeks in het geheel niet meer regretteerde, en hij gaf een hilarische imitatie van Eline ten beste, een partituur als waaier gebruikende: met een diepe zucht viel hij achterover op de canapé, met geloken ogen een flauwte voorwendende, terwijl hij zich in zijn val nog snel een denkbeeldige lok uit het gezicht veegde.

— Foei, Etienne, zo mag je niet denken over je broer en zo lelijk mag je die lieve Eline niet na-apen, zeide Freddy, maar zij moest veel van haar krachten vergen om een giechellachje te onderdrukken.

— Je hebt gelijk, zusterlief! sprak Etienne deemoedig, het is niet gepast zijn leed zo te ridiculiseren. Maar des te verheugder ben ik, dat hij zijn geluk nu in die brave Marie gevonden heeft, en niet meer in dat krachteloze fantoom, dat kwijnende in heur ijdelheid de dood opgezocht heeft!  Zijn stem verkreeg een harde klank, en het was de geschokte omstanders, alsof Etiennes brusquerie meer ernst dan grol was.

— Ik dank je hartelijk, ik gevoel mij daar in niets geen stemming toe! stortte Paul van Raat op hem in een woede van woorden toe. Het staat je niet, zo min als advocaat als als familievriend. De tragedie van de ziekte waar Eline aan souffreerde, hebben wij allen kunnen volgen en het is klip en klaar dat zij gestorven is aan longtering, opgelopen dien nacht dat zij het huis heurer zuster ontvliedde, vol radeloosheid en oprecht verdriet. Ik verbied je, Etienne, of je ernstig bent of wilt choqueren, kwade geruchten te verspreiden om dit veelgeplaagde en moegestreden meisje te bezoedelen. Heus, ik vind je criant vervelend!

       Het was aan de meisjes, de twee kemphanen te sussen, hetgeen zo gemakkelijk nog niet was, daar Etienne niet van zins bleek zich door Paul iets te laten verbieden. Slechts om der wille van de welvoeglijkheid, liet hij zich door Freddy wegvoeren.

 

Wijs geworden uit ervaring stond Lili haar zuster bij in het samenstellen der fournituren. Zittende op de chaise longue in heur smaakvol en gerieflijk ingerichte salon, wist Lili Marie te behouden voor het miskopen van tafelzilver en linnengoed. Otto had zijn onderkomen in Elzen verkocht en vertoefde tot het huwelijk metterdaad gesloten zoû zijn, ten huize zijns zwagers in Heibeek. Marie had een wijle geleden haar oog laten vallen op een bescheiden villa, niet ver van Otto’s ouderlijk huis op het Voorhout, met een klassieke architraaf, beeldige kozijnen, een gunstige lichtval en achter in de riante rozentuin een snoezige vertiport en een atèle om des zomers in te verpozen. Hoewel bescheiden in afmetingen, had het huis een grandeur en een finesse die Marie het direct voor zich in deed nemen. Zij hoopte zeer, dat het huis geen al te grote aantasting van Otto’s kapitaal betekende… Gelukkig was Otto eveneens zeer geporteerd voor de villa en, met slechts een kleine pandgeving van zijn moeder verkregen, had hij besloten tot de aanschaf van het huis.

 

Nu het tijdstip zijner huwelijk nakende was, begon het tot Otto door te dringen dat zijn eigen geest een wonderlijke werking kende. De zwart-zwaarte waarin zijn gemoed gepenseeld was, liet zich niet zo gemakkelijk verlichten als hij gehoopt had. Hoe vol van blijdschap hij ook moest zijn in zijn liefde voor Marie, toch bekroop hem telkenmale de gedachtenis aan zijn ware liefde, zijn eerste en diepste overgave… In Eline had hij een dolende ziel herkend die zich laven kon aan zijn standvastige rust. Hij had dit dolende schaap warmte en verzorging kunnen bieden, hij had haar getergde gestel kunnen laten helen. Het ontbrak haar, toen ze het engagement verbrak, aan inzicht en hij, Otto, had haar beslissing voetstoots geaccepteerd, om zich lang, al te lang, te verliezen in een periode van pathetisch zelfmedelijden. Juist tóen had hij, meer dan ooit, met zijn vuist op tafel moeten slaan en Eline tegen haarzelve in bescherming dienen te nemen. Waar een krachtdadig leiderschap gepast ware geweest, faalde hij grandioso…

       Hij waakte er wèl voor, dat Marie iets van zijn vertwijfeling merken zoû. Aan zijn onvergeeflijke misstap had zij immers part noch deel en het zoû zeer ongepast zijn, zijn lieve aanstaande bruidje te pijnigen met de gevoelens van schuld die hem teisterden. Nee, hij nam zich ferm voor, van zijn fouten te leren, en Marie alles, wat ze van een echtgenoot verwachtte, te bieden…

       Teneinde zijn verwoestend gepieker een halt toe te roepen, had hij, buiten Pauls medeweten om, diens dokter in Heibeek aangeschreven en verzocht om een licht dormicum, dat hem de nachten in groter rust doorvoeren zoû, wetende dat dokter Reijer in Den Haag gruwt van narcoticaprescripties en zijn beroepsgeheim niet bepaald hoog in het vaandel placht te dragen.

 

Een lichte tremor deed zijn hand trillen toen Otto, uiterlijk de kalmte zelve, innerlijk uiteengereten door de al te strak gespannen snaren die zijn zenuwen waren, enkele droppels laudanum over een klontje suiker sprenkelde en dat oploste in een glas verwarmd elixir, omzichtig roerende om geen onnodig gerucht te maken… De soiree had hem meer vermoeid dan gebruikelijk: het scheen hem toe, dat tussen de causerieën en de frivoliteiten, de geruchten omtrent Elines suïcide weder opdoken. Uitgesproken werd er niets, en Otto was zich al te zeer bewust dat hijzelve deze interpretatie aandroeg, doch hij vermocht zich niet aan de indruk onttrekken dat veel zijner vrienden zijn engagement afgewacht leken te hebben om hun stuitend geroddel door de Hofstad te verspreiden, alsof Otto’s nerven genoegzaam ontspannen zouden moeten zijn, nu zijn echtelijke verbintenis ten langen leste nakende was. Ach, hoe onjuist was dit! De gedachten aan Eline schroefden Otto de keel toe, en hielden zijn hart in een ijzeren greep. Het koste hem de allergrootste moeite, oprecht en zonder voorbehoud van zijn bruidje te houden, daar hij de folterende wroeging diende te bekampen, die zich opgesteld had tussen hem en zijn Marie. Dermate afgewonden door de insipide allusies zijner vrienden, gevoelde Otto de kracht niet meer de galopperende paarden die door zijn hoofd joegen, tot bedaren te brengen, anders dan met de opiumtinctuur…

       Nadat Otto het elixir gedronken had, ontkleedde hij zich en legde zich te rusten op bed. Aanstonds gingen de paarden over in draf, om na een poos sjokken volledig tot stilstand te komen. Otto’s ogen loken zich, en kort nadat hij de nachtkaars gesnoten had, viel hij in een diepe, rustige slaap.

       In het holst der nacht schrikte hij echter wakker, toen hij de deur van zijn slaapvertrek knierpende hoorde opengaan. Door het zachte maanlicht, dat door de vensters in de vestibule de kamer instroomde, schreed geruisloos een vrouwengestalte voorwaarts. Iets in dit schouwspel maakte het Otto onmogelijk te bewegen, iets dat als een zware hand op zijn borst drukte en hem alle adem benam. Otto onderscheidde duidelijk dat de vrouw die binnentrad, hoewel hij heur gelaat niet waar kon nemen in het geringe licht, zijn zuster Freddy, noch de meid Truitje was. De gestalte kwam rustig nader en zette zich op de rand zijner bed.

— Mijn eeuwige lieveling, sprak de vrouw, en Otto werd bleek van afgrijzen toen hij de slepende, wat geaffecteerde dictie herkende als die van Eline. Hij hapte naar adem, maar vermocht geen opluchting van zijn benauwdheid te verkrijgen: de onzichtbare hand drukte hem nog steviger in de matras. De gestalte slaakte een diepe zucht en richtte de ogen ten hemel, de donkere, olijfvormige ogen die Otto zo goed kende en zo intens had aanbeden…

— Lieveling, hervond zij haar spraak, wat een bittere treurnis brengt ons nu weêr samen. Je moet weten, lieve Otto, dat ik nog altijd van je houd en dat het besluit ons engagement te verbreken, mijn grootste vergissing is geweest. Van alle domme dingen die dit gansje heur leven lang begaan heeft, regretteer ik bovenal en uitzonderlijk die stap, die mij in het verderf stiet, en de voorbode was van mijn al te vroegtijdig uit het leven wegsterven… Otto kon zijn tranen niet weêrhouden uit medelijden met dit arme meisje, dat hier, zittende aan zijn bed, opbiechtte wat hij altoos gehoopt had.

— Het is jou, Otto, die ik verkozen heb voor altijd de mijne te zijn… Ze boog zich voorover, gaf hem een kus op de lippen en legde haar hand zachtjes op zijn deel.

— Tot morgen, lieveling, fluisterde ze en verdween evenzo geruisloos als ze gekomen was. Verscheurd door verdriet en geluk tegelijkertijd, viel Otto weêr in slaap. De volgende morgen gevoelde hij zich als herboren.

 

 

Hoofdstuk XXXVI, IV

 

Het was Otto, of de laatste maanden in een roes aan hem voorbijgetrokken waren. Hij bemerkte dat veel gebeurtenissen, spijts zijn lichamelijke aanwezigheid, langs en door hem heen plaatsvonden, als stond hij, uitgetreden, van een afstand al Otto’s handel en wandel te aanschouwen, niet bij machte er enige invloed op uit te oefenen. Hij registreerde de aanloop naar zijn huwelijk, zijn wittebroodsweken en de eerste tijd in zijn nieuwe huis. Wat hij zag, kon hem bekoren, dat zeker. Hij wist zich voorzien van een toegewijd vrouwtje en een kalme toekomst, zoals hij altijd gewenst had te leven… Marie had hem verteld, toen zij hun beider huis betrokken, zich zo gelukkig te voelen, zich overgegeven hebbende aan haar liefhebbende man en hem dienende, slechts voor hem bestaande; zij gevoelde zich de meest fortuinlijke slavin ter wereld. Otto, zichzelve van buitenaf beschouwende, zag een acteur die zijn rol met verve speelde. Nimmer viel hij uit de toon, nimmer vergat hij zijn tekst. Niemand zijner vrienden merkte op dat dit een charlatan was. Slechts ’s nachts, als hij zijn hoofd gewatteerd had met enkele droppels, was hij zichzelve… De acteur was verdwenen, en Otto lag in een gelukzalige paralysie te wachten tot Eline de slaapkamer binnen zoû treden, om op de rand zijner bed plaats te nemen, vol prudentie om Marie niet te wekken. Zij fluisterde hem zoete woordjes toe, raakte hem aan, gaf hem een kus en verdween weêr, Otto in zijn hypersensitieve toestand achterlatende… Dàn was Otto in zijn lichaam, omwille van zijn lichaam en omwille van Eline.

 

Eenmaal elke maand reisde Otto af naar Heibeek, zogezegd om zijn zuster en Paul te bezoeken, maar werkelijk om zijn prescriptie laudanum op te halen. Als een gauwdief bewoog hij zich naar de dokter en vervolgens naar de farmaceut, daar hij niet wenste, dat iemand wist van zijn heimelijke consumptie…

       Het viel de dokter op, dat Otto de dosering geleidelijk ophogende was. Hij sprak op Otto in op een wijze die zodanig werkte, dat ook de echte Otto tot het besef kwam van de ernstige medische gevolgen zijner pogingen uitsluitend ’s nachts terug te keren in zijn lichaam. Hij meende zich te moeten herpakken, weder grip te krijgen op de wereld, om als een ondeelbaar geheel heden en toekomst te trotseren.

 

Naarmate Otto’s avond minder droppels tot zich nam, keerde hij meer en meer terug in zijn lichaam. Hij nam wederom deel aan het leven en verwonderde zich, alsof hij alles voor het eerst waarnam, over wat er tijdens zijn aflijvigheid plaatsgevonden had. Hij monsterde zijn huis met nieuwe ogen, hij betastte zijn vrouwtje met nieuwe handen en hoorde zijn omgeving aan met nieuwe oren; Marie vertelde hem dat ze van hem hield, de omgeving roemde zijn smaakvolle huis en hij zag zijn handen bewegen.

       Maar hij hoorde, zag noch voelde Eline… Tijdens lange doorwaakte nachten wachtte hij vruchteloos op een rendez-vous, trok hij de lakens vol smart over zijn hoofd en luisterde hij ingespannen naar het kraken van de deur of een voetstap op de vestibule… Het was hem, alsof heelder wereld op hem afstortte, uitgezonderd wat hij het liefste had… Hij kon niet anders dan die overtollige wereld van zich stoten: hij verwaarloosde visites, gaf de meid Knier steeds vaker het consigne niet-thuis te geven en zat gehele dagen achtereen in de tuin gramstorig te kwezelen.

— Heus, Otto, ik houd onnoemelijk veel van je, maar ik vind je niks leuk als je zoo hargneux bent… Vertel me toch, waarmede ik je pleizieren kan, of wat ik verkeerd doe, want ik zoû sterven, als ik jou ongelukkig maken zoû! zeide Marie. Otto nam zijn vrouwtje in de armen en troostte haar.

— Ach wijfje, sus sus, het is niets, echt, het is niets ernstigs. Het is maar, dat ik sinds ik in Den Haag teruggekeerd ben, nog geen zaken omhanden heb gehad en dat ik mij de laatste dagen een bezigheid zoek, doch in mij strijden kritische gedachten en praktisch ongeduld en dat is wat mij een weinig uit mijn stemming maakt… Maar nu jij zo lief in mijn armen ligt, besef ik dat het beuzelarijen zijn, niet meer, die mij weghouden van mijn tevredenheid, mijn geluk, dat ik in jou en met jou gevonden heb. Geef me nu snel een kus, en ’t is over, ma belle!

Doch Otto wist zeer goed dat dit louter grootspraak was… Hij had te veel nood aan de situatie van de gescheiden levens en de eenwording met Eline, die heimelijke momenten in bed als zijn vrouwtje sliep.

       Licht viel hem dan ook, het uiteindelijke besluit het gebruik van de opiumtinctuur te hervatten. Hij wenste niet langer voor zijn omgeving een onuitstaanbare kniesoor te zijn en met zichzelve opgesloten te zitten in een hem onwelvallig leven van verveling, apathie en doelloosheid… Hij wenste zich te reserveren voor Eline en het leven verder rimpelloos aan zich voorbij te zien stromen.

 

 

Hoofdstuk XXXVI, V

 

De eerste nachten wachtte Otto tevergeefs op Elines vederlichte pasjes door de kamer en heur zachte, lieve stem… Het was, alsof Eline nog niet op de hoogte was van zijn terugkeer, dat hij nu definitief voor haar alleen gekozen had, dat hij zijn nachten voortaan altijd met haar doorbrengen zoû en de dagen slijten zoû met het beiden van de uren die hem van haar scheidden… Radeloos schonk hij elke nacht een extra droppel in zijn elixir, dat hij vol verwachting, wellustig, dronk. Hij merkte overdag de scheiding tussen lichaam en geest reeds bewerkstelligd te hebben, zodat hij op zijn vertrouwde wijze niet diende te participeren als Otto zich door de wereld bewoog…

       In de zesde nacht, toen het wachten Otto reeds moedeloos had gemaakt, werd hij eindelijk Elines elfenstapjes door de kamer gewaar. Zijn hart vergat enkele slagen te maken met dat zij plaatsnam op de rand zijner bed. Maar hij schrikte nog heviger, toen hij in het schemerduister, Elines gelaat opmerkte: rood opgezwollen door tranen, heur haar gepiekt en uitgedund door trichotillomanie, heur ogen verwaterd: er was slechts de vage herinnering aan heur engelachtige schoonheid, en heur marmeren teint…

— Otto, Otto, waarom hebt u mij deze wreedheid aangedaan! begon ze, heftig schreiende. Otto werd door de aanblik van deze vrouw en heur verwijt verscheurd, maar was niet bij machte haar in zijn armen te nemen teneinde haar te troosten, neêrgedrukt op het bed als hij was.

— Hoe kon u onze liefde toch ten tweeden male annihileren…? Ons geluk was compleet, was het niet? in onze nachtelijke rencontres? Geef u er wèl rekenschap van, dat ik door de hel gegaan ben om u te vergeven en u elke nacht te bezoeken! En dan laat u mij wederom alleen achter, geplaagd en gepijnigd door martelende smart, en het besef nu werkelijk alles verloren te hebben, wat mij nog gelukkig maken kon…! zeide ze, met door onverholen woede overslaande stem.

— Maar nee, alles is mij nu duidelijk als na een openbaring, Otto, uw zelfzuchtigheid, uw wreedheid en uw opportunisme! En u had beter moeten weten, daar ik na uw vorige départ, toen u laffelijk afreisde naar Elzen, reeds gestorven ben aan niets anders dan uw wreedheid…! Werkelijk, hoe had u toen, ondanks uw genezende kalmte en trots uw beloften van steun aan een klein, ziek vrouwtje, mij zo alleen kunnen laten dat ik slechts in kon storten en krankzinnig worden kon? Weet wèl, dat het door u en u alleen is geweest, dat ik dien nacht, in dat horribele tempeest, ben gevloden. Het was mijn intense liefde voor u die mijn hoofd verwilderd had en die mij aan tering sterven liet! Het was mijn liefde voor u die mij mijn nachtrust ontroofde en die mij aan morfine sterven liet! En het was mijn liefde voor u die mij gek van verlangen maakte en mij in uw portretje verstikken liet! U liet mij, door mijn verzengende liefde, drie keer sterven…! Terwijl u niets had hoeven doen dan mij, na mijn bakvisachtige verbreking van ons engagement, eens duchtig dooreen te schuddelen, mij in uw armen te nemen en mij te beloven dat wij, trots mijn hysterie, gelukkig worden zouden! Niets dan dat, Otto, verlangde ik, niets dan dat… En zo deerlijk als ik mij daarin vergist heb, kan geen enkel mens zich in eender wat vergissen! Ik had u ten langen leste direct na mijn sterven, moeten vervloeken en hel en hemel moeten mobiliseren teneinde u te vermorzelen en stenigen. Maar juist toen, o gruwel, toonde de liefde mij zijn snode tronie en startte mij te agaceren met medeleven, vergevingsgezindheid en tedere herinneringen… Mon Dieu, wat heeft die liefde mij gekwetst! Hierbij slaakte Eline een diepe zucht en keek Otto, toen zij heur ogen ontloken had, aan met pure toorn.

— Doch ik zwichtte, als een espenblad onder aanhoudende wind, en ik had u vergeven… Ik keerde bij u terug, in een laatste poging onze verbintenis voor altijd door te zetten… En toen diende u mij de dolksteek toe die mijn hart voor eeuwig zal laten bloeden, toen beging u de onvergeeflijke misdaad mij ten tweeden male in het gezicht te slaan met de vlakke hand uwer dédain, door mij ’s nachts niet meer toe te laten in uw leven, door mij de toegang tot uw hart cruellement te ontzeggen!

 

Met dat Eline, krijtende als een furie, tot het einde harer litanie geraakte, schrikte Marie wakker van Otto’s verhevigde respiratie. Zich de vaak uit de ogen wrijvende, wendde zij zich tot heur man en legde een koele hand op zijn voorhoofd.

— Ben je niet wel, liefste? Je transpireert zo; is er iets dat ik doen kan…? vroeg zij vol bezorgde liefde. Nog bewoog Otto zich niet, doch zijn ogen schoten van hot naar haar, trachtende de beide vrouwen aan te schouwen. Hierop ontstak Eline in nog groter toorn en furieusement greep zij Maries hand, onderwijl in een overslaande stem gillende: 

— Dit heb ik toch zeker niet verdiend! Mon Dieu, ayez pitié de moi et de mon pauvre esprit! Zij zette heur tanden in Maries hand en beet met zulk een kracht, dat Otto beenderen hoorde verbrijzelen. Marie slaakte een dolgeworden kreet en vloog recht overeind. Zonder bedenkingen stortte zij zich op Eline. Het gelukte Otto niet tussen beide vechtende vrouwen te komen, die nu slaande en bijtende over het bed wervelden als wolven met rabiës. De stalen vuist perste hem onverminderd neêr…

 

Toen Knier, gealarmeerd door het laweit, de kamer binnenstiet, trof zij te midden van de tumultueuze wanorde van het bed, heur meester aan, schrijlings zittende op het bewegingsloze en met striemen en wonden overdekte lichaam harer meesteres. Prompt liet zij zich de chandelier ontglippen, daardoor de kamer weêr in duisternis achterlatende, en spoedde zich de kamer uit…

 

 

—FIN—