Op deze pagina's is het archief van DW B terug te vinden. Voor de actuele website ga naar: http://www.dwb.be

De taal van het leven: een ruwe schets

Verschenen in: Het lied & De wetten
Auteur: Richard Powers

 


 

De taal van het leven: een ruwe schets

 

Vertaald door Els van de Perre

 

 

Twintig jaar geleden, in het midden van de jaren tachtig, haalden verschillende afzonderlijke meldingen over een merkwaardige laboratoriumpraktijk voor het eerst de hoofdpunten van het wereldnieuws. Elke keer kenden die los van elkaar staande verhalen een gelijkaardig verloop: een voorheen weinig bekend onderzoeker doet een verrassende ontdekking. Zijn werk wordt als veelbelovend bejubeld. Maar als men de resultaten wil verifi??ren, duiken er problemen op. De onderzoeker wordt ontmaskerd: hij heeft data uitgevonden of gemanipuleerd. Uiteindelijk bekent hij zijn bedrog en verdwijnt roemloos van de wetenschappelijke sc??ne. Die vaak herhaalde plot trof me als zo???n perfect voorbeeld van de klassieke spanningsopbouw in een verhaal ??? expositie, ontwikkeling, climax en d??nouement ??? dat het een bijna natuurlijk onderwerp leek voor een wat ongewone en misschien evocatieve roman.

 

Toen ik voor het eerst over die cases hoorde, had ik al een roman geschreven en gepubliceerd ??? een verhaal ge??nspireerd door een bestaande foto van de Duitse fotograaf August Sander van net voor de Eerste Wereldoorlog. De roman gaat over een man in de late twintigste eeuw die toevallig op een afdruk van dit fascinerende beeld stuit. Hij raakt geobsedeerd door het verlangen de ???originele afdruk??? te lokaliseren en te verklaren en besluit na een lange zoektocht dat hij zijn eigen verhaal achter de foto moet verzinnen om die te authenticeren. Mijn roman onderzocht de vreemde, krachtige manier waarop foto???s terugkijken naar hun kijkers en hen veranderen. Bij wetenschappelijke fraude meende ik een andere vergelijkbare, subtiele dans te hebben gevonden tussen authenticiteit en verbeelding, tussen subject en object ??? een dans waarin elk element van het onderzoek terugkijkt naar de ander en die voor altijd verandert. Zo begon ik mijn onderzoek, ik leerde, luisterde en trachtte mij voor te stellen wat er zou gebeuren met de wetenschapper die zichzelf bedroog.

 

Bij het schrijven van een roman vinden steeds twee schijnbaar tegengestelde processen ??? top-down thema gestuurde activiteit en bottom-up verbeeldingsvolle passiviteit ??? tegelijkertijd plaats, tijdens elke fase van de compositie. Planning en verrassing hebben elkaar nodig. Structureren en observeren zijn van elkaar afhankelijke processen: ze zijn zoals M.C. Eschers??? zichzelf tekenende handen. Op een manier die misschien niet zo veel verschilt van de laboratoriumonderzoeker bestudeer ik de kleine deeltjes van mijn verhaal om het thema erin te ontdekken en tegelijk zet ik een theorie op over het verhaal om te weten welke sc??nes ik zou moeten bestuderen.

 

Zo theoretiseerde ik over mijn frauduleuze onderzoeker terwijl ik hem tegelijk observeerde. Ik moest weten wat een voor het overig intelligente exacte wetenschapper kon bezielen om te doen alsof de wereld out there zou gehoorzamen aan zijn bedrieglijke beschrijving ervan. Verschillende mogelijkheden kwamen in mij op: onder de zware druk te moeten publiceren dacht de frauderende onderzoeker misschien dat hij nooit zou worden gepakt. Misschien geloofde hij dat hij juist had gegokt zonder de tijdrovende beslommeringen om echt bewijs te verzamelen. Misschien, zoals zo vaak bij plagiaat, zond de bedrieger een niet-zo-stiekem verzoek uit om te worden gepakt. Misschien hoopte hij eenvoudigweg dat de natuur even zou meespelen, met een beetje steun. Of misschien was het korte moment van roem het waard om uiteindelijk te worden ontmaskerd als een charlatan. Wat ook de motivatie mag zijn, ze was overtuigend genoeg om verschillende exacte wetenschappers onafhankelijk van elkaar ertoe te verleiden zich als romanciers te gedragen. Tot mijn verbazing ontdekte ik dat feitenmateriaal in wetenschappelijke instellingen wel vaker wordt gefictionaliseerd.

 

Ondertussen deed deze fictieschrijver erg zijn best om nauwkeurige gegevens te verzamelen. Tijdens mijn onderzoek werd het me echter duidelijk dat de wereld van de vertrouwde, gewone en eerlijke wetenschap misschien zelfs nog vreemder en dramatischer was dan de wereld van het laboratoriumbedrog. Veel van de verlokkingen waarmee de vervalser van data werd geconfronteerd, kwamen ook voor in de zoektocht naar een zuivere wetenschap, hoe verschillend ze ook werden vertaald in de eigenlijke praktijk. Ik bedacht dat de persoon die de verleiding voelde om gegevens te falsificeren maar het niet deed, misschien nog interessanter en complexer was dan de persoon die aan die verleiding bezweek.

 

Hoe meer ik praktiserende wetenschappers observeerde, over hen las en met hen sprak, hoe meer ik begreep dat de exacte wetenschap zich minder inliet met koude, onbeweegbare objecten wiens statische betekenis hun ontdekking voorafging, dan wel verhit handeldreef in instabiele verwachtingen. Hoe meer ik luisterde naar wetenschappers, hoe meer ze klonken als tegenstanders in een politiek debat of als minnaars in een obsessieve relatie. Ze hadden het over concurrentie, jaloersheid, intense schoonheid, lange uren doordrongen van koortsige hoop en vernietigende ontgoocheling. Ze worstelden met de enorme ethische gevolgen van hun werk. Ze zochten niet naar neutrale waarheden, maar naar problematische relaties waarin ze zelf zeer diep betrokken waren. Om hun standpunt aannemelijk te maken moest de wereld er zo uitzien en niet anders. En toch, als de wereld hen teleurstelde, waren ze in staat om zoals mislukte politici of afgewezen minnaars hun verwachtingen te herzien, hun verhalen te herschrijven en opnieuw te beginnen.

 

De objectieve waarheden waar die onderzoekers naar streefden waren zelden stabiel en steeds een beetje ambigu. Die fenomenen waar iedereen het in een gegeven discipline over eens was waren van weinig belang, terwijl nieuwe uiterst belangrijke ontdekkingen nooit tot een consensus konden leiden. De wetenschap zoals ze eigenlijk werd beoefend leek zeer weinig op het doorsneebeeld dat men van de wetenschappelijke methode heeft. Exacte wetenschap, en in het bijzonder de moderne life science (de wetenschap van de levende systemen), was zeker geen onomstotelijke, onbetwistbare mastodont. Integendeel, de theorie??n die door de biologie naar voor werden gebracht, waren zelf intens biologisch. Ze bevatten epische stijlfiguren en klassieke spanningselementen: de ontdekking, de picareske reis, rivaliteit en verraad, de persoonsverwisseling, de verrassende wending, het open einde. Wetenschappers zelf waren geen passieloze observatoren. Integendeel, ze zagen zichzelf en hun collega???s in de rol van helden en schurken: de wereldveroveraar, de jonge revolutionair, de stem uit het woud, de dief, de zendeling, het loyale voetvolk, het voorwerp van spot dat na heldhaftige volharding als een genie wordt erkend. Het genie dat, hardnekkig vasthoudend aan zijn intellectuele bijdrage, dan weer wordt gemeden en afgedaan als een hopeloze reactionair.

 

Net onder het stille oppervlak van kille axioma???s borrelde voortdurend een laaggradig drama. De wetenschap, zelfs een wetenschap die een volledige verklaring bood voor de herhaalbare feiten van Hoe de Dingen Zijn, ging niet over ge??soleerde feiten out there. Eigenlijk beweerde de wetenschap zelf openlijk dat er geen ge??soleerde feiten bestaan. Het wetenschappelijke proces belichaamde ten volle onze diepste verlangens en angsten. Elke exact-wetenschappelijke proef was ook een verhaal. Labo-experimenten volgden doorgaans de klassieke verhaallijn van verwachting, verrassing, val en herinterpretatie. Wetenschappelijk onderzoek spreidde zich uit over verschillende gebieden, historisch toevallig, gespeeld door menselijke en niet-menselijke actoren die elkaar informeren. Wetenschap eiste niet alleen om in verhalen te worden beschreven. Ze  vertelde en hervertelde die verhalen elke keer als ze haar feitenmateriaal verzamelde en organiseerde.

 

Op het moment dat een naakt, statisch en voorspelbaar feit in een bepaalde context werd geponeerd, impliceerde het meteen verbanden, connecties en omvangrijke netwerken ??? zowel materi??le als sociale. Bij het nastreven van zulke connecties viel de wetenschap noodgedwongen terug op de meest gevaarlijke menselijke drang, de interpretatie. Interpreteren betekent dat men eenvoudige, contextvrije objecten achter zich laat. Zoals Walter Benjamin het formuleerde: ???Interpretatie is voor objecten wat sterrenbeelden zijn voor de sterren.??? We kunnen de sterren zelf niet in tabellen onderbrengen zonder dat we hen veranderen in beelden.

 

Het poneren van zo een losstaand wetenschappelijk feit vond al talloze keren plaats in gelijktijdige en onafhankelijke contexten ??? fysische, biologische, economische, psychologische, sociale, spirituele  ??? en elke keer was het een slordige en veranderende matrix van zwaar bediscussieerde visies. Kortweg, de wetenschap begon er voor mij uit te zien minder als een onstopbare, monolithische waarheidsmachine dan wel als een tribune van platformen waar men onderscheiden en zich onderscheidende standpunten kon lanceren.

 

Michail Bakhtin, de theoreticus van het dialogisme, bezorgde me de perfecte formulering om de grens op te heffen tussen de objecten van wetenschappelijke studie en de wetenschappelijke bestudeerders van objecten. Bakhtin zegt: elke afbeeldingsact is op zich een afbeelding. De wetenschap was reeds lang tot een gelijkaardige conclusie gekomen: de observator is noodzakelijkerwijs deel van het systeem dat geobserveerd wordt.

 

Hier volgt mijn definitie van een verhaal: mensen verstrikt in verschillende werelden, botsen toevallig tegen elkaar aan, verliezen hun evenwicht, maken keuzes, gaan gebukt onder de gevolgen, bewegen voort en vragen aan elkaar: wat nu? Toen ik op de wereld van de wetenschappelijke keuzemogelijkheden botste, en toen mijn moleculaire geneticus met zijn data werd geconfronteerd, begon een verhaal in mij vorm te krijgen. Mijn plot bevatte niet langer het bedrog, maar richtte zich nu op dat veel vreemdere iets ??? het bewegende doel van de waarheid. Op het moment waarop ik mij realiseerde dat zelfs controleerbare feiten een co-afhankelijke relatie onderhielden met hen die ze produceerden, voelde ik me voortbewegen op onvaste grond en wilde ik weten wat er nu zou gebeuren.

 

Alle verhalen groeien uit de ongewisheid van het personage. Het mijne groeide uit een 27- jarige doctorandus in de moleculaire biologie, vol van een agressief en jeugdig zelfvertrouwen. Ergens in het midden van het reusachtige en lege Amerikaanse Midwesten staat hij bijna per toeval op het punt de misssing link bloot te leggen tussen Watson en Crick op het microscopische en Mendel en Darwin op het macroscopische uiteinde. Ik zette hem neer in wat waarschijnlijk een van de meest dramatische en onzekere tijden was in de geschiedenis van de life science: de late jaren vijftig, toen men de ongelooflijk evocatieve structuur van het DNA net had bepaald, maar men de technieken om erfelijkheid uit te leggen nog niet beheerste. Het was een wedren om de genetische code te breken, en mijn jonge moleculaire bioloog, Stuart Ressler, was aanwezig op het ogenblik dat de taal van het leven voor het eerst zou worden gelezen.

 

Er zijn, denk ik, twee algemene manieren waarop je een wetenschapsroman kunt vormgeven. In de eerste, goedgemanierde wetenschapsroman neemt de wetenschap zelf ??? de eigenlijke reactievergelijkingen en scheikundige stoffen ??? de vorm aan van eenvoudige decoratie, weinig meer dan een setting. Reageerbuizen borrelen ergens op de achtergrond, vol van niets in het bijzonder en van alles in het algemeen, om aan de lezer duidelijk te maken dat het gaat om grote en ernstige zaken. Het leven van de wetenschapper kan worden gedramatiseerd, zijn huiselijke twisten en antisociale gedrag, zijn grillen en zelfmisleidingen ??? vaak in de vorm van een moraliserend verhaal waarin de hardnekkige gerichtheid op de wetenschap de volle realisering van de menselijke waarden in het gedrang brengt. Dit is de Frankensteinfiguur, die nog steeds erg actief meespeelt op de scheidslijn tussen de Twee Culturen, de zogezegde Wetenschapsoorlogen. In dit soort verhaal symboliseren de borrelende proefbuizen op de achtergrond duidelijk dat de exacte wetenschap en de menswetenschappen elkaar zullen bevechten tot in de dood.

 

Als de observator echter steeds deel uitmaakt van het systeem dat hij observeert, dan zou wetenschapsfictie haar protagonisten niet van bovenaf moeten tonen, maar hen belichamen, empathisch, op oogniveau. In die tweede soort van wetenschapsroman dienen de reageerbuizen niet alleen als decor. De lezer moet te weten komen wat er in die proefbuis zit, wat het onderzoek precies beoogt, wil hij die mensen begrijpen die bezeten zijn door het experiment in kwestie. Dit zou tamelijk duidelijk moeten zijn voor elke romancier. Als je een verhaal wil vertellen over een man die bezeten is door het verlangen om zijn eigen boot te bouwen en er de wereld mee rond te varen, dan moet de boot zelf een personage worden, dat zijn ontwerper kwetst en plezier verschaft, dat hem verwerpt, over hem nadenkt en zich uiteindelijk met hem verzoent. Waarom zou het anders zijn bij het verhaal over een man die bezeten is door de idee om zich een toegang te verschaffen tot de script lezende machinerie in de menselijke cellen? Het tuig dat hij bouwt, zijn experiment, moet worden begiftigd met een eigen karakter, het moet een levende spil worden in het ongelooflijk dichte web van relaties die een roman in beweging zet.

 

De exacte wetenschap mag ernaar streven om met fenomenen bezig te zijn die zich onafhankelijk van een observator herhalen, maar die hoop alleen al toont een wezenskenmerk van de menselijke aard. Observatie blijft een intens menselijk proces uitgevoerd in een menselijke context om menselijke redenen. Onderzoeksresultaten zijn dus even dramatisch en dringend als om het even welke politiek. Op dezelfde manier is technologie niet die antimenselijke zielloosheid die ons wordt opgelegd door een kwaadschikse, mechanische en ontlichaamde wil. We vinden er onze ziel in terug die de vorm aanneemt van onze soms misvormde verlangens in onze poging om materi??le beperkingen te begrijpen en eraan te ontsnappen.

 

In schrijfcursussen krijg je voortdurend te horen dat je moet tonen, niet vertellen. We maken een onderscheid tussen de ontwikkelingsroman en de idee??nroman. Maar idee??n zijn geen los drijvende abstracties, ontdaan van verleiding, walging, gevolg of verlangen. Ook zij zijn actoren in een netwerk, maken deel uit van een voortdurende onderhandeling. Een verwoord idee is een personage. En de objecten van het wetenschappelijke onderzoek ??? datgene waar het om gaat in een experiment  ??? zijn zelf de best mogelijke spiegel voor hun onderzoekende subjecten. De instrumenten zelf om fictie te schrijven ??? de verschillende verhaalinbeddingen, focalisatie- en gezichtspuntverschuivingen, de vele reflecties over directe, indirecte en vrije indirecte rede ??? helpen om het onderscheid op te heffen tussen menselijke actoren en hun technologie en verzoenen de karakterroman opnieuw met de wilde, ge??mproviseerde, dialogische handeling waarbij feiten worden geproduceerd. Hoe meer ik schreef, hoe meer mijn boek leek aan te dringen op het pure drama van de intellectuele zoektocht, de erotische ondersteuning van de kennis. En de research van mijn geneticus duwde geleidelijk aan in de richting van dezelfde waarheid waarover het boek wilde gaan: we zijn wat we willen ontdekken.

 

Bij nader inzien ??? ik heb intussen ten minste drie romans geschreven die op de wetenschap zijn gebaseerd ??? beschouw ik de wetenschapsroman niet langer als een aparte categorie. Het komt me eerder voor dat elke hedendaagse roman reeds wetenschap en technologie in zich heeft, zelfs als die onderwerpen opvallend afwezig zijn. Het meest bizarre expressionisme uit de jaren dertig en het naaktste minimalisme van de jaren tachtig vertellen reeds het verhaal van een culturele vervreemding die alleen ten volle in de context kan worden begrepen als men ook de negatieve ruimte leest of het impliciete portret waarneemt. Kunst kan niet anders dan dit enorme fantoom aanwezig stellen, zij het slechts indirect, in de schaduw: ik bedoel hiermee dat elk levend mechanisme door de moderne experimentele wetenschap wordt blootgelegd.

 

Toen ik mijn roman over moleculaire genetica begon uit te lijnen, was ik er in toenemende mate van overtuigd dat fictie niet volledig kan weergeven hoe het leven in deze eeuw eruitziet zonder een sterrol te geven aan de hoofdbekommernis van het heden: de poging om de voorwaarden van het stoffelijke bestaan te begrijpen, misschien te veranderen, en helaas uiteindelijk de controle erover te verkopen. Wat we over de wereld geloven, onze vrijheden en onze beperkingen, de manier waarop we leven, werken en liefhebben ??? het zijn allemaal stiefkinderen van de technologie, die zelf het probleemkind is van de exacte wetenschap. Alles wat in de proefbuis zit, maakt al deel uit van ons verhaal. Dit geldt niet alleen voor de wetenschapsroman maar ook voor de klassieke huiselijke ontwikkelingsroman. Het priv??verhaal van het ik en zijn tragiek is al gemodelleerd door het publieke verhaal van de wetenschap. Wat we van de wereld hebben gemaakt maakt ons op zijn beurt.

 

Het verhaal van mijn 27-jarige geneticus nam de vorm aan van een bildungsroman. Ik keek toe hoe Stuart Ressler krampachtig probeerde te begrijpen hoe de vier nucleotidebasen van het DNA, gelezen in woorden van elk drie letters, de sequenties omschreven van twintig aminozuren die prote??nen vormen, die reusachtige moleculaire zinnen die op hun beurt de ontwikkelingschemie van het menselijke lichaam bepalen en richten. Mijn held wierp zich op een probleem dat op dit moment van de wetenschapsgeschiedenis evenzeer mathematisch als biologisch leek: zoiets als een levende logica of woordpuzzel. De genetische code zelf werd een personage in de roman, ingenieus, onvatbaar, tergend en uitnodigend, de betekenis van het leven, niet op een algemene en abstracte manier, maar in het leven van de protagonist van mijn boek. De beloning was enorm: een eenvoudige beschrijving van hoe de volledige catalogus van de schepping ??? van bacterie tot blauwe walvis ???, de hele symfonie van de levende wezens kon ontstaan uit die eerste vier noten.

 

Maar terwijl mijn moleculaire bioloog de genetische code probeerde te ontcijferen, begon hij zich te realiseren hoe zeer zijn inspanningen verstrikt raakten met codes van een hogere orde: de sociale, de morele, de politieke code, de communicatieve en historische en artistieke code. Ik liet hem werken met en tussen verschillende wetenschappelijke collega???s, die allemaal een complex product waren van hun eigen genetische en culturele erfenis, en die allemaal, zoals de bioloog E.O. Wilson zegt over wetenschappers in het algemeen, ???oude feiten en nieuwe metaforen en bijeen geschraapte, fantastische recente beelden??? verweven. En terwijl ik toekeek, ontdekte mijn jonge wetenschapper dat de taal van het leven totaal onafscheidelijk was van het leven van de taal.

 

Het boek werd mijn laboratoriumexperiment en mijn experimenteel notitieschrift, zelfs toen Stuart Resslers??? laboratoriumleven voor hem een handboek werd voor menselijke conflicten, concurrentie, wrok, verbijstering, verbazing en liefde. De elementaire deeltjes van Resslers intellectuele obsessie boden me een even machtige kijk op zijn psychische gesteldheid als zijn contacten met andere mensen. In feite waren de experimenten en de hypotheses van mijn wetenschapper zelf ook intermenselijke interacties, die zijn noden ontvouwden en zijn verhaal over de wereld kenbaar maakten.

 

Schrijvend tegelijk van boven naar beneden en van beneden naar boven, experimenteerde ik met en ontdekte uiteindelijk de vorm van het lot van mijn held. Ik keek toe hoe hij per toeval op Bachs Goldberg Variaties stuitte ??? muziek die, zoals bij de genetische code, schijnbaar oneindige reeksen van unieke nakomelingen produceert vanuit een genoom dat werd afgeleid van een eerste reeks van vier noten. Die muziek bracht hem tot een nieuw begrip van de drang om patronen te scheppen en patronen te breken, die de menselijke honger naar kennis kenmerkt. Ik zag hem plots ??? ge??nspireerd door de gelijkenis met de muziek ??? op het idee komen hoe het codeprobleem kon worden opgelost. Dan zag ik hem wegwandelen van die oplossing, ze overmaken aan zijn rivalen, als het verband dat hij eigenlijk wilde vinden hem niet werd gegund en als zijn verlangen om de drang een patroon te vinden hem leidt naar een hogere maat voor het verhaal. Ik keek toe hoe hij naar nieuwe systemen en patronen op zoek ging en hoe hij een totaal andere wetenschap aanvatte: muziekcompositie, de wiskunde van het centrale zenuwstelsel.

 

Als de roman naar een climax gaat, komt hij tot de volgende conclusie:

 

Wetenschap gaat niet over controle. Het gaat om het cultiveren van een voortdurende toestand van verwondering in het aangezicht van iets dat steeds een stap rijker en subtieler is dan onze laatste theorie erover. Het gaat om achting, niet om overmeestering.

 

Of in de woorden van de dichter Wallace Stevens: het leven bestaat uit beweringen over het leven.

 

Ik schreef mijn eerste versie, en dan schreef ik een andere. Het verhaal leek voltooid, en toch was ik er niet tevreden over. Er ontbrak iets en ik kon niet zeggen wat. Ik borg die versie op en begon aan een ander boek. Dit nieuwe verhaal, een soort familieallegorie die zwaar aanleunde bij de speltheorie, zou mijn tweede gepubliceerde roman worden. Toen dit boek klaar was, begon ik aan een ander ??? dit keer gefocaliseerd door een vrouw, een bibliothecaresse uit een naslagbibliotheek in de jaren tachtig. Ze ontmoet een man die geobsedeerd is om de levensgeschiedenis van een van zijn collega???s te ontdekken, iemand van wie hij overtuigd is dat hij iets veelbetekenends heeft gedaan in het verleden. Ik volgde die twee personages bij hun onderzoek en bij het begin van hun gespannen romance. Ik bracht hen doorheen meer dan honderd manuscriptpagina???s voor ik mij realiseerde dat de man naar wie ze op zoek waren in feite die man was die in de onderste lade van mijn bureau lag, op de bladzijden van mijn onvoltooide wetenschapsroman: Stuart Ressler, de onderzoeker die bijna de genetische code had gekraakt.

 

Toen ik uiteindelijk de vorm van mijn boek had ontdekt, nam ik mijn onvoltooide verhaal opnieuw op en wikkelde er een ander rond. Nu had ik twee antithetische helices, die ik samen kon vlechten, een uit de jaren vijftig en een uit de jaren tachtig, twee stukjes genetisch materiaal die ik kon samensmelten tot een volledige baby. In het eerste verhaal keert de wetenschapper zich naar de muziek om een complementair begrip te vinden voor zijn obsessie om de genetische code te breken. In het tweede verhaal richten twee humane wetenschappers zich op de exacte wetenschap om het ontzagwekkende deel van hun bestaan te begrijpen dat voorheen voor hen verzegeld was. Elke streng van die dubbele helix wordt gekanteld om de andere te reflecteren en te breken. Met de wetenschapper die de genetische code wil breken en de humane wetenschappers die de code zoeken die de wetenschapper onderschrijft, had ik na verschillende jaren een manier gevonden om de onderling afhankelijke blik van de wetenschap en de vertelkunst weer te geven. Twee verschillende verhaalkaders, schijnbaar vijandig, zijn in feite van elkaar afhankelijk voor de parallax die hen zal vervolledigen en aan elk van hen diepte verlenen. Feiten veronderstellen waarden, en waarden hangen af van de bekrachtiging van feiten. Zoals twee personages in een impasse hun eigen angsten weerspiegeld zien in elkaars gezicht, zo evalueren die twee verhaalkaders elkaar: elke afbeeldingsact wordt zijn eigen afbeelding.

 

Ik geloof dat we zo???n straalbreking nodig hebben om aan te tonen hoe het werk dat verricht wordt bij elk van de talloze verschillende uitvergrotingen in de life science ??? van celbiologie tot psychologie en sociologie ??? het werk dat verricht wordt op alle andere niveaus aanspreekt en opnieuw gestalte geeft. Zolang we vasthouden aan de maatstaf van een of andere reductionistische discipline zullen we op zijn best een sc??ne, een zin, of een dramatische monoloog horen. Maar als je het verhaalkader van die ene discipline vervlecht met een ander, dan zullen we een veel dwingender contrapuntisch verhaal te horen krijgen.

 

Veertig jaar geleden begonnen moleculaire genetici hun steen van Rosetta te decoderen. Nu, twee generaties later, de genetische code gekraakt is en het menselijke genoom zijn tekst begint vrij te geven, staan we op de drempel van het posthumane. Terwijl we nu spontaan de sequenties kunnen lezen die in macromoleculen ingeschreven staan en hen projecteren naar fysiologische gebeurtenissen, zijn we nog werelden verwijderd van de mogelijkheid om de werking van de moleculaire biologie te lezen en te projecteren naar sociale gevolgen. Nochtans verandert nu al elke vooruitgang in de biotechnologie voor altijd, soms subtiel, soms grondig, het verhaal van wie we denken te zijn. Gentherapie, de omkering van de veroudering, stamcelmanipulatie, therapeutisch klonen, de selectie of versterking van erfelijke kenmerken, de introductie van nieuwe kenmerken, zelfs cellulaire onsterfelijkheid: life science is stilaan niet alleen onderlegd om het levensboek te lezen. Het leert hoe het dit boek vorm moet geven.

 

Elke keer als een geheim van het leven wordt opgelost, vinden we nog moeilijker raadsels erin of errond verpakt. De genetica kan zich zowat samenvatten als het leven van de protagonist uit mijn boek. Dat deel van de life science dat altijd beweerd heeft dat het geheel kan worden begrepen in termen van de delen wordt nu geconfronteerd met het geleidelijke besef dat misschien de delen alleen kunnen worden begrepen in het licht van het geheel. Zowel life science als levende fictie zijn voortdurend in een proces van creatie. De taal van het leven ligt niet in de nucleotiden, noch in het gen, noch in de cel. Ze woont niet alleen in het individuele organisme, noch in de soort als geheel. Ze bestaat alleen als een verhaal dat bij elke maatbepaling in de hele conversatie tussen alle levende dingen heen en weer wordt doorgegeven.

 

De vraag wat we kunnen worden mag in geen geval de vraag bepalen van wat we willen worden. De eerste vraag kan door de wetenschap alleen worden beantwoord. De tweede kan alleen een antwoord vinden in het aan de gang zijnde gesprek tussen vele verschillende onderwerpsposities: exact-wetenschappelijke, sociologische, economische, spirituele, artistieke. Zo???n verspreide, doordringende intersubjectiviteit kan beginnen klinken als een goede dialogische roman.

 

Mag ik stellen dat als een discipline zou beschrijven hoe wij de wetenschap maken en hoe de wetenschap ons maakt, ze tewerk zou gaan niet met een gecontroleerde, beperkende, herhaalbare double-blinded bewijsvoering, maar met zoiets als een rijke simulatie. In toenemende mate hebben verschillende wetenschappen opbotsend tegen de beperkingen van het reductionisme, geprobeerd om complexe levensechte fenomenen te begrijpen door gelijkaardig complexe, evocatieve modellen te bouwen en dan de effecten te onderzoeken van kleine veranderingen binnen de simulatie.

 

Er bestaat een discipline die dat al millennia lang doet. Laten we ze fictie noemen. Een succesvol verhaal is een rijk samenspel tussen verschillende betekenisniveaus: woorden, zinsbouw, zinnen, sc??nes, hoofdstukken, grootschalige thema???s. In zijn gelaagde microkosmos van betekenis produceert fictie sommige van de meest complexe gekoppelde experimenten ooit, objecten die de vele maatstaven van het menselijke handelen toestaan elkaar te breken en van richting te veranderen. Maar om dit te doen, om het volledige verhaal van wie we zijn te vertellen, moeten wij, schrijvers, de enorme groei in het menselijke handelen bestuderen, die de life science op dit moment ontketent.

 

Het lijkt me dus almaar dringender dat de wetenschapsroman, de roman van de toekomst, een manier vindt om de vele onderling onvergelijkbare maatstaven van het menselijke handelen met elkaar te laten spreken in iets wat op een gemeenschappelijk register lijkt.

Hoe zou zo???n gemeenschappelijk register eruitzien? Hebben de laagste niveaus van een nauwgezette reductieve wetenschappelijke discipline iets gemeen met de intu??tieve, open hoogwaardige veronderstellingen van de kunst, iets dat wederzijds verstaanbaar is?

 

Lewis Thomas, dokter, exact wetenschapper ??n auteur, beschrijft in zijn essay ???On Matters of Doubt? die zoektocht naar een gemeenschappelijk register waar het bereik van de wetenschap en het begrip van sociale fictie elkaar kunnen ontmoeten. Hij schrijft:

 

Ik zal moeten aantonen dat er in het midden inderdaad vaste grond is om op te staan, een gedeelde, gemeenschappelijke basis onder de voeten van alle humane en exacte wetenschappers, ????n onderliggende visie op de wereld die alle onderzoekers drijft, wat ook hun discipline is ??? geschiedenis of structuralistische kritiek, lingu??stiek of kwantumchromodynamica of astrofysica of moleculaire genetica. Er is, denk ik, zo???n gemeenschappelijke kijk op de wereld. Hij heet verbijstering.

 

Gemeenschappelijke verbijstering komt het dichtst in de buurt van een algemene lingua franca. Elke toekomstige, echt ecologische roman moet zeker beginnen met de ultieme verbazing die al onze kennis onderschrijft. Het kan geen geheim zijn dat life science zelfs nu de toekomst uitschrijft van onze verbijsterde soort. Zo kan het ook geen geheim zijn dat wij, verbijsterde kunstenaars, op een of andere manier moeten leren om life science te schrijven. We staan op het punt om iets anders te veranderen, terwijl we niet eens weten wat we al zijn. Dat is de onzekerheid waarin elk verhaal begint. Mensen zitten verstrikt in verschillende werelden, botsten tegen elkaar op, verliezen hun evenwicht, maken keuzes, lijden aan de gevolgen en bewegen voort. Dat is een verhaal. En al wat leeft dwingt ons om ons af te vragen: wat nu?