Reportages
Op 7 oktober 2017 was het vijf jaar geleden dat Ivo Michiels overleed. Lars Bernaerts en Sigrid Bouset vroegen aan acht auteurs en aan zijn echtgenote om hun geliefde auteur sprekend in leven te houden.
Op zondag 8 oktober om 11 u. werd dit huldenummer van DW B ...
De intensiteit van het stromen
De grote denkers hebben gezegd dat ruimte en tijd onze eigen voorstellingsvormen zijn en wij hebben het gelaten voor wat het was en hebben er niets mee kunnen beginnen. Het wordt wat anders, als we deze opvatting aan flarden scheuren. De tijd is niet alleen de vorm van onze voorstelling, maar ook de vorm van onze ik-gevoelens, dus voor ons is ze werkelijk, voor het wereldbeeld dat wij vanuit onszelf moeten vormen. De tijd is werkelijk, juist omdat ze subjectief is. Daarentegen is de ruimte een voorstellingsvorm: onze subjectiviteit heeft haar niet nodig ter duiding van het eigene, maar alleen om betekenis te verlenen aan wat nog altijd vreemd gebleven is. De ruimte is onwerkelijk, niet dat wat zij schijnt, hoewel ze subjectief is: ze schijnt objectief. De ontdekking dat er niets ruimtelijks, niets dingmatigs bestaat, moet ons vlees en bloed ooit nog doordringen, zoals de ontdekkingen van Copernicus. Wij moeten ons het vreemde eigen maken, de ruimte in tijd veranderen, de extensiteit der uiterlijke dingen moet ons als beeld dienen voor de intensiteit van onze ik-gevoelens. Ik ben niet enkel deze hersenen, niet enkel dit organisme, ik ben ook wat ik heb aanschouwd. Het een en ander niet omwille van zielsverrukking of vervoering – want de wereld wordt er heus niet mooier of edeler op, als ik haar ben (dit voor panpsychistische papen) –, maar omwille van het zinnebeeld van de waarheid dat als enige mij nog mogelijk lijkt.
Mij gaat het hierbij natuurlijk niet om dergelijke begrippen die behoren tot het volksgeloof zoals ziel, ik enzovoorts; zij moeten alleen met enig voorbehoud worden aangewend, zolang onze aandacht nog zo bedroevend weinig gericht is op de oneindig gedifferentieerde kwaliteiten en intensiteiten van de tijd, zolang we nog niet over de nieuwe taal beschikken. Zoals wij een ding met eigenschappen, een veelheid rond iets blijvends, naar de buitenwereld overgeplaatst hebben, zo komt ook ons ik-leven op ons over als een veelheid van individualiteiten die zich groeperen rond de ondanks alle eeuwige beweeglijkheid vast lijkende kern van de persoon en de bovenpersoon, van het geheugen en het bovengeheugen (gewoonlijk het bewustzijn en onderbewustzijn of zelfs het onbewuste genoemd). Voor deze veelheid van personen binnen een eenheid heeft Kant een gewaagd en mystiek beeld bedacht; hij zegt:
Een elastische kogel die in een rechte lijn op een volgende stuit, deelt daar het geheel van zijn beweging, bijgevolg het geheel van zijn toestand (als men enkel de plekken in de ruimte beziet) aan mee. Neem nu, naar analogie met dergelijke lichamen, substanties aan waarvan de een bij de ander voorstellingen, met inbegrip van het bewustzijn ervan, teweegbrengt, dan laat zich daar een hele reeks van bedenken, waarvan de eerste haar toestand met inbegrip van het bewustzijn ervan meedeelt aan de tweede, die haar eigen toestand met inbegrip van die van de vorige substantie aan de derde en die eveneens de toestanden van alle voorgaande met inbegrip van die van haarzelf en het bewustzijn ervan meedeelt. De laatste substantie zou zich dus van alle toestanden van de aan haar voorafgaand veranderde substanties als van die van haarzelf bewust zijn, omdat die samen met het bewustzijn in haar worden overgebracht, en ze zou desalniettemin in al deze toestanden toch niet precies dezelfde persoon zijn geweest.
Het vervolg van deze tekst lees je in de papieren versie van DW B 2015 3.